18
5.4 INSTELLINGEN
5.4.1. Opstarten en afsluiten
Druk op POWER om het apparaat in te schakelen.
Het apparaat werkt standaard in de slimme modus.
Druk op de MODE-knop om de gewenste bedieningsmodus te selecteren.
Druk nogmaals op POWER om de stroom uit te schakelen.
5.4.2. Operatie modus
Het apparaat heeft vijf bedieningsmodi: koelen, verwarmen, automatisch
ventileren, drogen.
A. Je kamer koelen
Selecteer de koele modus om de temperatuur in uw kamer te verlagen.
Druk herhaaldelijk op de MODE-knop totdat de LED van de KOELEN functie
oplicht.
Druk op de knop ADD / MINUS om de temperatuur aan te passen die op het
scherm wordt weergegeven. De temperatuur kan worden ingesteld tussen
16
℃
en 32
℃
.
Druk herhaaldelijk op de toets SPEED totdat de gewenste indicator voor de
ventilatorsnelheid oplicht.
Om de richting van de luchtstroom horizontaal te regelen, dient u de
binnenluifel met de hand aan te passen. Om de richting van de luchtstroom
verticaal te regelen, drukt u op de SWING-knop op.
Opmerking: De airconditioner stopt als de kamertemperatuur lager is dan de
geselecteerde temperatuur.
B. Je kamer verwarmen
Druk herhaaldelijk op de MODE-knop totdat de LED van de VERWARMEN-
functie oplicht.
Druk op de knop ADD / MINUS om de temperatuur hoger in te stellen dan de
kamertemperatuur. De ventilatorsnelheid kan ook worden ingesteld.