NL
25
NL
24
3.4 DE SCHOORSTEEN
Wanneer de schoorsteen reeds eerder in gebruik is geweest voor
een hout-, olie- of kolenhaard moet het rookkanaal vakkundig
worden gereinigd.
De doorlaat van het rookkanaal moet minstens 150 mm zijn. Een
eventueel in het rookkanaal aanwezige rookgasklep dient te
worden verwijderd. In de Lumina zit een kleppenset met een
beveiliging. Als de kleppen nog dicht zijn, kan de gashaard niet
worden aangestoken.
3.5 PLAATSEN EN INSTELLEN VAN DE STELPOTEN
De poten van de Lumina zijn aan de onderzijde voorzien van een
inwendige schroefdraad M8 en instelbare bouten. De bijgeleverde
stelpoten zijn aan de bovenzijde voorzien van 26 mm M8 draad
uitwendig.
De lengte van de poten is zo in te stellen tussen 12 cm (zonder
stelpoten met de bouten geheel ingedraaid, komt overeen met de
voorkant van het front) en 44 cm (stelpoten maximaal, front bevindt
zich 32 cm boven de grond). De instelling gebeurt door het afzagen
van de stelpoten op de vereiste lengte minus 14 cm (zonder
schroefdraad). Schroef voor plaatsing van het toestel de stelpoten
zover mogelijk in de poten van de kachel.
Nadat het toestel is geplaatst, kunnen de poten worden nagesteld
door de stelpoten uit te draaien tot de vereiste lengte (fig. 3).
fig. 3 plaatsing van de stelpoten
- Verwijder het front door de schroeven aan de onderkant los te
draaien. Het front kan nu bovenaan losgetrokken worden.
- Verwijder het glas door de glasklemmen te verwijderen (zie fig. 2).
- Verwijder de achterste ribbelplaat.
- Draai vijf schroeven van de flens los en laat vervolgens de
pijpmond in het binnenwerk zakken.
- Sluit een flexibele RVS buis van ø 150 mm aan en schroef deze
met een plaatschroef vast aan de pijpmond. Let hierbij op dat het
kleppenmechanisme niet wordt geblokkeerd.
3.2 BRANDSTOF
De brander van deze gaskachel is geschikt voor aardgas (cat I
2L
) of
propaan (cat I
3P
). Op de kenplaat kunt u zien waarop uw brander is
afgesteld. Ombouw naar een andere categorie is niet mogelijk. De
kenplaat vindt u onderaan de binnenkant van het front.
3.3 AANSLUITEN OP DE GASLEIDING
Zorg voor een gasaansluiting G3/8”, met in de toevoerleiding een
(CE goedgekeurde) afsluitkraan G1/2”.
Zorg dat de gasaansluiting op de juiste plaats zit en u daar straks
gemakkelijk de gaskraan op kunt aansluiten.
Let er op dat de regelapparatuur tijdens het aansluiten niet wordt
verdraaid. Vermijdt spanningen op de regelapparatuur en de
leidingen. Controleer na het aansluiten alle gemonteerde
aansluitingen op gasdichtheid.
fig. 2 Verwijderen van de glasklemmen
