131
d) Weergave van de minimum-/maximumwaarde
—
Druk kort op de toets „
“ (11) of „
“ (12) tot de aanduiding „
“ knippert.
—
Wanneer u meer als een buitensensor gebruikt, selecteert u nu met de toets
„channel“ (15) het overeenkomstige kanaal (1, 2 of 3).
—
Druk kort op de toets „mem“ (17); op het scherm worden de minimumwaarden
voor binnen-/buitentemperatuur en luchtvochtigheid weergegeven, bovendien
verschijnt de aanduiding „MIN“.
—
Druk kort op de toets „mem“ (17); op het scherm worden de minimumwaarden
voor binnen-/buitentemperatuur en luchtvochtigheid weergegeven, bovendien
verschijnt de aanduiding „MAX“.
—
Wanneer u nogmaals op de toets „mem“ (17) drukt gaat u opnieuw naar de
weergave van de huidige meetwaarde.
e) Minimum-/maximumwaarde wissen
—
Druk kort op de toets „
“ (11) of „
“ (12) tot de aanduiding „
“ knippert.
—
Houd de toets „mem“ (17) gedurende ca. 3 seconden ingedrukt. Aansluitend
worden de minimum- en maximumwaarden gewist.
Als nieuwe minimum- en maximumwaarden worden de actuele meetwaarden
opgeslagen tot er opnieuw een wijziging is.
f) Temperatuuralarm selecteren, in-/uitschakelen
Voor elk van de 3 kanalen kan een temperatuurboven- en -ondergrens worden
ingesteld, waarbij een alarmsignaal wordt uitgezonden wanneer onder resp. boven
deze grens wordt gekomen.
—
Druk kort op de toets „
“ (11) of „
“ (12) tot de aanduiding „
“ knippert.
—
Kies de gewenste buitensensor met de toets „channel“ (15).
—
Druk meermaals kort op de toets „alarm“ (14) om tussen de bovenste
temperatuurgrens (symbool „ “), onderste temperatuurgrens (symbool „ “)
en de normale weergave te schakelen.
—
Wanneer het symbool „ “ of „ “ wordt weergegeven, kan het overeenkomstige
temperatuuralarm worden in- of uitgeschakeld door kort op de toets „
“ (11) of
„
“ (12) te drukken.
Bij een uitgeschakeld temperatuuralarm wordt „OFF“ weergegeven.
Bij ingeschakeld temperatuur-alarm wordt een temperatuurwaarde
weergegeven.