62
Apparaat met NiMH-voedingseenheid T4
(type HBT 0000)/T4 HC (type HBT 0100) opladen
Ook bij een niet-gebruikt apparaat is het raadzaam het apparaat in de
laadconsole te bewaren!
Plaats het uitgeschakelde apparaat in de laadconsole.
– LED-weergave op de laadconsole:
Om de accu’s te ontzien wordt alleen in het temperatuurbereik van 5 t/m 35 °C
opgeladen. Wanneer de grenswaarden van dit temperatuurbereik worden
overschreden, wordt het opladen automatisch onderbroken. Zodra de waarden
weer binnen het temperatuurbereik liggen wordt het opladen automatisch
voortgezet. De laadtijd bedraagt meestal 4 uur. Een nieuwe NiMH-accu bereikt
na drie volledige laad-/ontlaadcycli de volle capaciteit. Sla het apparaat nooit
voor lange tijd (maximaal 2 maanden) op zonder voeding omdat dan de
ingebouwde bufferbatterij leeg raakt.
Handmatige bumptest uitvoeren
Bereid de testgascilinder voor; daarbij moet het debiet 0,5 l/min bedragen en
de gasconcentratie hoger zijn dan de te testen alarmdrempelconcentratie.
Sluit de testgascilinder aan op de kalibratiecradle (bestelnr. 83 18 752).
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Nooit ondergronds opladen of op plaatsen waar explosiegevaar kan heersen!
De laadapparaten zijn niet volgens de richtlijnen voor mijngas en
explosieveiligheid gebouwd.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
NiMH-voedingseenheid T4 (type HBT 0000) of T4 HC (type HBT 0100) met het
bijbehorende Dräger-laadapparaat opladen. Omgevingstemperatuur tijdens
het opladen: 0 tot +40 °C.
Laden
Storing
Vol
AANWIJZING
De automatische functietest met het Bump Test Station wordt beschreven in
het Technische Handboek.
VOORZICHTIG
Adem het testgas nooit in. Gevaar voor uw gezondheid!
Volg de gevareninstructies van de betreffende veiligheidsinformatiebladen op.
Schakel het apparaat in en plaats het in de kalibratiecradle – druk het omlaag,
totdat het vastklikt.
Open de klep van de testgascilinder, zodat gas langs de sensoren stroomt.
Wacht, totdat het apparaat de testgasconcentratie met voldoende tolerantie
weergeeft:
Ex: ±20 % van de testgasconcentratie
1)
O
2
: ±0,6 Vol.-%
1)
TOX: ±20 % van de testgasconcentratie.
1)
– Afhankelijk van de testgasconcentratie toont het apparaat bij overschrijding
van de alarmgrenzen de gasconcentratie afwisselend met
» A1 «
of
» A2 «
.
Sluit de klep van de testgascilinder en verwijder het apparaat uit de
kalibratiecradle.
Wanneer de waarden niet in de bovenvermelde bereiken liggen:
Laat het apparaat door onderhoudspersoneel kalibreren.
Kalibratie
Apparaat- en kanaalfouten kunnen ertoe leiden dat kalibratie niet mogelijk is.
Verse lucht kalibratie uitvoeren
Bij het instellen van de verse lucht moet het apparaat vrij van meetgassen of
andere storende gassen zijn. Bij de verse lucht kalibratie wordt het nulpunt van
alle sensoren (met uitzondering van de DrägerSensor XXS O
2
en XXS CO
2
) op
0 gezet. Bij de DrägerSensor XXS O
2
wordt de weergave op 20,9 Vol.-% en bij
DrägerSensor XXS CO
2
op 0,03 Vol.-% gezet.
Apparaat inschakelen.
Druk 3 keer op de
[ + ]
-toets, het symbool voor verse lucht kalibratie
»
«
verschijnt.
Op de
[OK]
-toets drukken om de verse lucht kalibratie te starten.
– De meetwaarden knipperen.
Wanneer de meetwaarden stabiel zijn:
Op de
[OK]
-toets drukken om de kalibratie uit te voeren.
1) Bij opgave van het Dräger-menggas (bestelnr. 68 11 130) moeten de waarden in dit bereik liggen.
AANWIJZING
De verse lucht kalibratie/nulpuntkalibratie wordt niet ondersteund door de
DrägerSensor XXS O
3
. Een kalibratie van het nulpunt van deze sensor kan
met behulp van de software Dräger CC-Vision worden uitgevoerd. Hiervoor
dient een geschikt nulgas, dat vrij van ozon is (bijv. N
2
) te worden gebruikt.
Summary of Contents for MQG 0010
Page 211: ...211...