Instellingen gegevensweergave
Wijzig de instellingen voor hoe gegevens door het instrument worden opgeslagen en weergegeven in
het scherm Data Display Setup (Instellingen gegevensweergave).
De verschillende modellen van het instrument hebben verschillende instellingen en parameters.
Raadpleeg
op pagina 127.
Ga als volgt te werk als u een instelling wilt bijwerken of wijzigen:
1.
Navigeer in de menu's van het instrument naar Sample Setup (Monsterinstelling).
2.
Gebruik de pijltoetsen omhoog of omlaag om naar Data Display Setup (Instellingen
gegevensweergave) te navigeren. Druk vervolgens op de toets Select (Selecteren).
Op het display wordt het scherm Data Display Setup (Instellingen gegevensweergave)
weergegeven.
3.
Configureer de instellingen. Het scherm Data Display Setup (Instellingen gegevensweergave)
bevat selectievakjes, keuzerondjes en velden met vervolgkeuzemenu's. Raadpleeg het
hulpscherm voor meer informatie.
Het scherm Sample (Monster) past zich aan de instellingen van het display aan. Kenmerken als
lettergrootte kunnen voor verschillende configuraties anders zijn.
Werking van instrument controleren
Elektrische ruis, sensorlekkage of andere interferentie kan ervoor zorgen dat het instrument onjuiste
gegevens verstrekt. Ga als volgt te werk als u wilt controleren of het instrument correct werkt:
1.
Bevestig het nultellingsfilter.
2.
Selecteer het kanaal 0,3 µm in het scherm Data Display Setup (Instellingen gegevensweergave)
en stel de concentratiemodus in op COUNTS (Tellingen).
3.
Stel in het scherm Sample Setup (Monsterinstellingen) de monsternametijd in op 5 minuten, de
Hold-tijd op 00:00:00, de vertraging op 00:00:03, de modus op Automatic (Automatisch) en het
aantal cycli op 2.
4.
Start de monstername van het product en laat het product gedurende 2 x 5 minuten monsters
nemen.
5.
Onderzoek de deeltjestelling in het laatste monster. De telling moet overeenkomen met deze
specificaties om de werking van het instrument te verifiëren: niet meer dan 1 deeltje > 0,3 µm in
5 minuten.
Het instrument spoelen
Verwijder ongewenst materiaal uit het instrument voordat het wordt gebruikt in een clean-room of
schone productieomgeving. Voer deze procedure ook uit na elke hoge monsternametelling om de
interne sensor schoon te houden.
1.
Installeer het nultellingsfilter.
2.
Stel het instrument in om continu monsters te nemen. Stel de modus Count (Tellen) in op Rate
(Snelheid).
3.
Start het telproces. Ga verder met het telproces totdat er geen nieuwe tellingen meer zijn.
4.
Verwijder het nultellingsfilter voor een normale werking.
Monstername-instelling
Raadpleeg het hulpscherm voor meer informatie.
Wijzig de instellingen voor hoe het instrument een monsternameproces uitvoert in het menu Sample
Setup (Monsterinstelling). Submenu's bevatten opties voor de instellingen van locatie, alarmen en
gegevensweergave. Ga als volgt te werk als u de instellingen voor Sample Setup (Monstername-
instelling) wilt bijwerken of wijzigen:
134
Nederlands
Summary of Contents for HHPC 2+
Page 211: ......