145
3.0 INSTALLATIE EN AFSTELLING
3.1 PLANNING:
Maak een plan voor uw valbeveiligingssysteem voordat u begint met uw werkzaamheden. Houd rekening
met alle factoren die uw veiligheid voor, tijdens en na een val kunnen beïnvloeden. Houd rekening met alle eisen en
beperkingen die in sectie 1 zijn gedefinieerd.
3.2 VERANKERING:
In afbeelding 6 is een lijnverankering afgebeeld. Kies een verankeringspunt met minimaal gevaar
voor een vrije val en zwenkvalrisico's (zie sectie 1). Kies een stabiel verankeringspunt dat bestand is tegen de in
sectie 1 gedefinieerde statische belastingen.
3.3 LICHAAMSONDERSTEUNENDE BEVESTIGING:
Om het lichaam te borgen of te werken aan een lijn, moet een e
lijn worden gebruikt. Bevestig de lijn voor borgtoepassingen aan het betreffende bevestigingselement (D-Ring) op het
harnas. Lees de instructies bij uw harnas voor andere valbeschermingstoepassingen en aanbevolen bevestigingen.
3.4 VERANKERINGSVERBINDING:
In afbeelding 6 is de verbinding tussen de lijnverankering en verschillende
verankeringsopties afgebeeld. Het verankeringsuiteinde van de lijn is voorzien van verschillende haak-, tie-back- en
lijnklemopties voor bevestiging aan een verankering:
• Haakverbinding:
In afbeelding 6a is een verbinding aan betonwapening met de betonwapeninghaak van de lijn
afgebeeld. In afbeelding 6b is een tie-off-adapter afgebeeld die om een I-balk is geborgd met de karabijnhaak
van de lijn. Zie sectie 2 voor meer informatie met betrekking tot de geschiktheid van de connector en veilige
verbindingen.
4.0 WERKING
;
Personen die de zelfintrekkende valstopapparaten (SRD's) voor het eerst of onregelmatig gebruiken moeten
eerst de 'Veiligheidsinformatie' voor in deze handleiding doornemen voordat ze het zelfintrekkende valstopapparaat
gaan gebruiken.
4.1 INSPECTIE DOOR DE GEBRUIKER
Inspecteer de lijn voor elk gebruik aan de hand van de inspectiechecklist in het
'
Logboek voor inspectie en onderhoud (tabel 2).
Als bij een inspectie een onveilige situatie aan het licht komt of de
lijn is blootgesteld aan een beschadiging of valstopkrachten, moet de lijn buiten gebruik worden gesteld en vernietigd.
4.2 NA EEN VAL:
Elke lijn die is blootgesteld aan de krachten van een valstop of die beschadigingen vertonen die door
een valstop zouden kunnen zijn veroorzaakt, zoals in het '
Logboek voor inspectie en onderhoud' (tabel 2),
moet
buiten gebruik worden gesteld en vernietigd.
4.3 GEBRUIK:
In afbeelding 2 zijn de systeemverbindingen voor standaardtoepassingen bij geborgd werken afgebeeld.
Bevestig altijd het eerst het dragende uiteinde van de lijn aan het volledige lichaamsharnas of de riem en pas dan het
andere uiteinde van de lijn aan de verankering. Zorg altijd voor een minimale speling in de lijn in een valgevaarlijke
situatie, door zo dicht mogelijk bij de verankering te werken. Zie sectie 3 voor meer informatie met betrekking tot
geborgd werken en bevestiging aan een verankering.
5.0 INSPECTIE
5.1 REGELMAAT VAN INSPECTIE:
De lijn moet worden geïnspecteerd met de intervallen die zijn gedefinieerd in sectie
2. De inspectieprocedures zijn beschreven in het
'Logboek voor inspectie en onderhoud' (tabel 2)
.
;
Bij extreme werkomstandigheden (agressieve omgeving, langdurig gebruik enzovoort) moet het inspectie-
interval korter zijn.
5.2 ONVEILIGE OF GEBREKKIGE OMSTANDIGHEDEN:
Als bij inspectie een onveilige of defecte conditie aan het licht
komt moet de lijn onmiddellijk buiten gebruik worden gesteld en vernietigd om te voorkomen dat deze alsnog wordt
gebruikt. Lijnen kunnen niet worden gerepareerd.
5.3 GEBRUIKSDUUR VAN HET PRODUCT:
De functionele levensduur van 3M lijnen is afhankelijk van de
werkomstandigheden en het onderhoud. De maximale levensduur kan variëren van 1 jaar voor zwaar gebruik in
extreme omstandigheden, tot 10 jaar voor licht gebruik in milde omstandigheden. Zolang het product bij inspectie
aan de criteria voldoet, kan het in gedurende maximaal 10 jaar in gebruik blijven.