87
g) Tijd voor het automatische uitschakelen instellen
Kies met de functietoetsen “F1” of “F3” de functie “APO Time”. De gekozen functie wordt met een balk aangegeven.
Druk op toets “F2” om uw keuze te bevestigen. In het volgende menu kan een tijd tot het automatisch uitschakelen van
7 tot 60 seconden worden ingesteld. Met de toetsen “F1” en “F3” kan de tijd worden veranderd.
Bevestig de door u gekozen instelling met toets “F2” (OK). Het beeldscherm schakelt terug naar het hoofdmenu.
De tijd voor de automatische uitschakeling begint te lopen zodra geen toets wordt ingedrukt is. De automatische
uitschakelfunctie is bij continu meten niet actief.
Na het uitschakelen gaan alle automatisch geregistreerde gegevens (actuele meetwaarde/Min/Max/Avg/
Dif) verloren. De vooraf ingestelde systeem- en alarminstellingen en de geheugenplaatsen (1 - 30) blijven
behouden.
h) Gegevensoverdracht voor de poort instellen
Kies met de functietoetsen “F1” of “F3” de functie “Send Data”. De gekozen functie wordt met een balk aangegeven.
Druk op toets “F2” om uw keuze te bevestigen. In het volgende menu kan de overdrachtsmodus voor real-time
gegevensoverdracht of overdracht uit het geheugen worden ingesteld. Met de toetsen “F1” en “F3” wordt gekozen
voor real-time gegevensoverdracht (Real-time) of gegevensoverdracht van het interne geheugen (Memory). Met de
toets “F2” kan de functie worden in- en uitgeschakeld (aanduiding “On” = aan, aanduiding “Off” = uit).
De geactiveerde poort voor real-time gegevensoverdracht wordt door het USB-symbool (7H) op het beeldscherm
weergegeven.
Druk op de toets 'MODE'. Het beeldscherm schakelt terug naar het hoofdmenu.
Bij de real-time gegevensoverdracht moet de continumeetfunctie worden geactiveerd, omdat anders de
automatische uitschakeling tijdens meetpauzes geactiveerd wordt.
10. Meetprocedure
Om de juiste meetwaarde te verkrijgen moet de infraroodthermometer aangepast zijn aan de
omgevingstemperatuur. Laat het apparaat bij een plaatswijziging op de nieuwe omgevingstemperatuur
komen.
Langere metingen van hoge temperaturen bij een geringe meetafstand leiden tot verwarming van het
meetapparaat zelf en daarmee tot foutieve metingen. Om exacte meetwaarden te bereiken geldt de
vuistregel: hoe hoger de temperatuur, des te groter de meetafstand en des te korter de meetduur dient te
zijn.
Glanzende oppervlakten leiden bij IR-metingen tot onjuiste meetresultaten. Ter compensatie kan het
oppervlak van glanzende voorwerpen met kleefband of matzwarte verf afgedekt worden.
De thermometer kan niet door transparante oppervlakken, zoals glas, heen meten. Het apparaat zal in
plaats daarvan de oppervlaktetemperatuur van het glas meten.