81
Bij zeer lage stromen kan de
stroomleider meermaals rond een as
van de stroomtang worden gedraaid
om de totale meetstroom te
verhogen. Deel daarna de gemeten
stroomwaarde door het aantal
omwentelingen rond de stroomtang.
U krijgt dan de correcte
stroomwaarde.
Voor het meten van gelijkstromen (A ) gaat u als volgt te werk:
- Schakel de DMM in. Het automatische stroommeetbereik is altijd actief.
- Op het scherm verschijnt “A” en het symbool voor gelijkstroom “DC” of wissel-
strom “AC”.
- Door de hoge gevoeligheid en het omgevingsmagneetveld (vb aardmagneetveld,
etc.) wordt bij gesloten stroomtang in het gelijkstroommeetbereik altijd een lage
stroomwaarde weergegeven. Het scherm moet onmiddellijk voor elke meting of
wanneer de stroomkabel wordt vervangen, manueel op nul worden gezet.
Voer zonder stroomleider en bij gesloten stroomtang een statistische afwijking
uit. Druk daartoe gedurende ca. 2 seconden op de knop “V” om de
“ZERO”-functie te activeren. Een pieptoon bevestigt de nulmeting.In het display
wordt de weergave op nul gezet en het driehoeksymbool “Delta” verschijnt. Om
de DC-nulstelling uit te schakelen, houdt u de knop “V” gedurende ongeveer 2
seconden ingedrukt. Het deltasymbool verdwijnt.
- Druk op de stroomtangope-
neningshendel (5) en open zo de
stroomtang.
- Let bij de gelijkstroom meting
op de correcte polariteit van
de stroomtang. Bij correcte
aansluiting moet de kabel van de
stroombron (+) van voor door de
stroomtang naar de verbruiker
leiden.
- Omvat de afzonderlijke stroomlei-
der die moet worden gemeten en
sluit de stroomtang verder. Plaats
de stroomleider in het midden in
de opening aan de tang.