FOUTEN BIJ MIG-LASWERK
NL
(NL) 4
NL
Bevestig het gasmondstuk voor puntlassen en duw het tegen het te lassen deel
aan. Duw op de knop van de lasbrander. Op een gegeven moment laat het las-
werktuig vanzelf los. Deze tijdsduur wordt bepaald door de TIMER (
Ref. 5
- Afb. 1
pag. 2), die dient te worden afgesteld op grond van de dikte van de plaat die
gepuntlast moet worden.
7.0 FOUTEN BIJ MIG-LASWERK
CLASSIFICATIE EN BESCHRIJVING VAN DE FOUTEN
Met MIG-procédé uitgevoerd laswerk kan velerlei fouten vertonen; het is derhalve
belangrijk deze te identificeren. Dergelijke fouten verschillen niet in aard of vorm
van de fouten die zich voordoen bij handbooglassen met beklede elektroden. Het
verschil tussen de twee procédés is de frequentie waarmee zich fouten voordoen:
poreusheid komt bijvoorbeeld veel vaker voor bij MIG-lassen, terwijl insluitingen
van lasslak zich uitsluitend bij laswerk met beklede elektrodes voordoen.
Ook de oorzaak van de fouten en de manier waarop ze vermeden kunnen worden
verschilt.
Onderstaande tabel vermeldt de verschillende gevallen.
8.0 ALGEMEEN ONDERHOUD
ONDERBREEK ALTIJD DE STROOMTOEVOER ALVORENS ONDERHOUDSWERK-
ZAAMHEDEN AAN DE GENERATOR UIT TE VOEREN.
Verwijder regelmatig (elke 5/6 maanden) met behulp van droge druklucht het stof
dat zich in het lasapparaat heeft opgehoopt (demonteer eerst de zijkanten).
• BUIG DE BRANDER NIET, ZODAT ER GEEN KNELPUNTEN ONTSTAAN EN VER-
PLAATSDE GENERATOR NIET MET BEHULP VAN DE BRANDER.
• CONTROLEER de lasbrander REGELMATIG, aangezien hij het meest aan slijtage
onderhevig is.
8.1
ALGEMEEN ONDERHOUD
1.
GASMONDSTUK:
spuit het regelmatig in met lasspray en verwijder afzettin-
gen aan de binnenkant.
2.
DRAADLEITUITJE
: controleer of de opening voor draadtoevoer niet uitge-
sleten is. Vervang het tuitje indien nodig.
8.2
AANSLUITEN VAN DE LASBRANDER
Controleer alvorens de lasbrander aan te sluiten of de huls (18) geschikt is voor
de doorsnee van de draad die gebruikt wordt:
- kleur
BLAUW Ø 1.5
voor draden met Ø 0,6 - 0,8 mm.
- kleur
ROOD Ø 2.0
voor draden met Ø 1 - 1,2 mm.
(Verwijzing kleur van huls voor lasdraad van staal).
- Controleer of de gleuf van de rollen van de reductiemotor en het draadleituitje
geschikt zijn voor de gebruikte draaddikte en of het draadleibuisje geen contact
maakt met de draadmeeneemrol.
FOUT
UITERLIJK
OORZAAK EN OPLOSSING
NIVEAUVERSCHIL
- Niet naar behoren voorbereid.
- Zijkanten uitlijnen en tijdens het lassen vasthouden.
(Puntlassen)
OVERDREVEN DIKTE
- Te lage nullastspanning.
- Te lage lassnelheid.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Te dikke lasdraad.
GEBREK AAN METAAL
- Te hoge lassnelheid.
- Spanning te laag voor gebruikte lassnelheid.
NADEN ZIEN ER
VERROEST UIT
- Bij gebruik van een lange boog in gleuf lassen.
- Spanning afstellen.
- Gebogen draad of draad die té ver uit draadgeleider steekt.
- Verkeerde draadsnelheid.
TE WEINIG
PENETRATIE
- Onregelmatige of onvoldoende afstand.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Draadleituitje versleten.
- Draadsnelheid te laag ten opzichte van spanning of lassnelheid.
TEVEEL
PENETRATIE
- Te hoge draadsnelheid.
- Verkeerde hellingshoek lasbrander.
- Te grote afstand.
TE WEINIG SMELTING
- Te kleine afstand.
- Laswerk eerst ruw bewerken of slijpen en vervolgens opnieuw lassen.
GLEUVEN
- Te hoge lassnelheid.
(Deze visueel makkelijk te constateren fout moet onmiddellijk door de lasser hersteld
worden)
19
21
18
20
22