7
2736
NL
4.3 REGELING VAN DE LUCHTKLEP
Het luchtdebiet wordt geregeld met behulp van de luchtklep
(1)
. Draai
eerst de schroeven
(2)
los.
Zodra de afstelling optimaal is,
de luchtklep blokkeren met de schroe-
ven (2).
4.4
VERBRANDINGSCONTROLE
Het is aangeraden de brander af te stellen volgens de aanwijzingen in de tabel, in functie van het gebruikte
type gas:
IONISATIESTROOM
De minimum intensiteit voor een goede werking van de controledoos bedraagt 3
μ
A.
Ook als de brander met een duidelijk hogere intensiteit werkt, is er normaal geen controle nodig.
Om de ionisatiestroom te meten, de stekker op de rode kabel van de voeler openen en er een micro-ampèreme-
ter tussen plaatsen.
4.5
LUCHTDRUKSCHAKELAAR
Eerst voert u alle regelingen van de brander uit met de luchtdrukschakelaar op het minimum van zijn schaal en
pas daarna regelt u de luchtdrukschakelaar. Laat de brander op het minimum vermogen draaien, verhoog de
regeldruk door traag met de wijzers van de klok te draaien aan de draaiknop tot de brander stilvalt. Draai daarna
dezelfde knop met een graad in de tegenovergestelde richting en herhaal de startfase van de brander om de
goede werking te controleren. Als de brander vergrendelt, dan draait u nog 1/2 graad verder in dezelfde richting.
Opgelet:
Conform de norm EN 676 moet de luchtdrukschakelaar in werking treden zodra het CO-gehalte in de
verbrandingsgassen hoger ligt dan 1% (10.000 ppm). Om dit te controleren: breng een rookgasanalysator
aan in de schouw, sluit traag de luchtaanzuiging af en controleer of de brander vergrendelt alvorens het CO-
gehalte in de verbrandingsgassen 1% bereikt.
EN 676
LUCHTOVERMAAT:
max. vermogen
1,2
– min. vermogen
1,3
GAS
CO
2
max. theoretisch
0 % O
2
Instelling
CO
2
%
CO
mg/kWh
NO
x
mg/kWh
= 1,2
= 1,3
G 20
11,7
9,7
9,0
100
170
G 25
11,5
9,5
8,8
100
170
G 30
14,0
11,6
10,7
100
230
G 31
13,7
11,4
10,5
100
230
1
D5231
2
2
Voeler
Stekker
Klemmenstrook
controledoos
D5006
10