132
Verklaringen van de configuratiebits:
• Bit 7:
Wanneer deze bit is gezet, wordt elke gebeurtenis die het transponder-leesapparaat
herkend, onmiddellijk naar de seriële interface uitgegeven.
• Bit 6:
Wanneer deze bit is gezet, gedraagt het transponder-leesapparaat zich bij het indruk-
ken van de toets alsof de transponder op geheugenplaats „0“ werd gelezen. Dit is vb.
van belang wanneer u de start of het einde van een openingsprocedure via een druk
op de toets in de gebeurtenissentabellen duidelijk wilt herkennen. Daartoe kan op
geheugenplaats „0“ een bepaalde (ook fictieve) transponder worden opgeslagen die
in de gebeurtenissentabellen gewoon herkenbaar en selecteerbaar is. Deze bit mag
niet tegelijk met bit 5 worden gezet.
• Bit 5:
Door het zetten van deze bit kan het relais door het indrukken van de toets worden
uitgeschakeld. Dat kan een voordeel zijn wanneer een lange schakeltijd werd ingesteld,
maar het relais echter voor afloop van deze tijd moet worden uitgeschakeld. In de
gebeurtenistabellen wordt deze procedure met transpondernummer „0“ opgeslagen
(evenals de „AUTO/OFF“-gebeurtenis).
Deze bit mag niet tegelijk met bit 6 worden gezet.
• Bit 4:
Door het zetten van deze bit wordt de relaisuitgang geactiveerd. Wanneer het scha-
kelen van de relais ook bij het herkennen van een geldige transponder moet worden
onderbonden, moet deze bit op „0“ worden gezte.
• Bit 3:
Met bit 3 legt u vast op welke manier de gebeurtenissen in het gebeurtenissengeheugen
worden opgeslagen:
Bit 3 = „0“ -> „Minute“-modus: Elke gebeurtenis wordt met een resolutie met een
nauwkeurigheid tot op de minuut opgeslagen. Als een transponder voor langere tijd
aan de antennemodule is geschakeld, wordt deze gebeurtenis elke minuut opgeslagen.
In dit geval is het „geheugenbesparend“ om naar de „IN/OUT“-modus te gaan. Bij
gebruik van de „ON/OFF“-modus is er geen onderscheid tussen de „Minute“- en de
„IN/OUT“-modus.