Plaatsen/monteren
De montage en de installatie van het apparaat dient uitsluitend door een
vakman te worden uitgevoerd die vertrouwd is met de gevaren en relevante
voorschriften. Onderhoud, bediening en ingebruikname van dit product mag
alleen gedaan worden door personen die adequaat gekwalificeerd zijn.
Houd er bij de keuze voor een montageplaats voor uw apparaat rekening mee
dat schokken, trillingen, stof, koude, hitte en vochtigheid vermeden moeten
worden. Bovendien mogen zich geen sterke transformatoren of motoren in de
buurt van het apparaat bevinden.
Het apparaat moet zo geïnstalleerd worden dat er geen personen met hun
handen bij kunnen.
Verlichte voorwerpen moeten ten minste 0,5 m van de lichtuitgang van het
apparaat verwijderd zijn. Licht ontvlambare materialen zoals bijv. decoratieve
stoffen moeten eveneens op minstens 0,5 m afstand van het apparaat blijven.
Anders bestaat er brandgevaar!
Zorg ervoor, dat de kabel bij de montage van het product niet wordt afgekneld
of door scherpe randen wordt beschadigd.
Tijdens montage- en servicewerkzaamheden dient de omgeving onder de
montageplaats te zijn afgezet.
Het montageoppervlak of de montage-inrichting dient zo te zijn geconstrueerd
dat deze minstens een uur lang de tienvoudige werkbelasting zonder blijvende
deformatie kan uithouden.
Het apparaat moet bij een verhoogde montage bovendien per sé door
een tweede, van de eigenlijke montage-installatie onafhankelijke
veiligheidsbevestiging worden beveiligd. Bij een foutieve primaire ophanging
mag geen enkel deel van de installatie naar beneden kunnen vallen.
•
Monteer de effectspot met de hiervoor bedoelde boorgaten in de behuizing aan het plafond,
de wand of op een geschikt traversesysteem. De montage mag nooit vrij beweeglijk
geschieden.
• Bevestig het apparaat met montagemateriaal dat geschikt is voor het bevestigingsvlak en de
last van het lichteffect kan dragen.
• Beveilig de montage met een extra geschikt veiligheidskabel of een vangnet. Het
veiligheidskoord resp. vangnet moet onafhankelijk van de primaire bevestiging van het
lichteffect in geval van een fout aan de primaire ophanging kunnen houden.
Aansluiting van een DMX-controller
Het apparaat is uitsluitend bedoeld voor het aansluitingen op DMX-controllers
met DMX-512-protocol.
Er kunnen max. 32 apparaten in een DMX-serie worden gebruikt, omdat
anders de controller overbelast raakt.
De maximale totale lengte van de DMX-serie mag 500 m niet overschrijden.
Bij gebruik van XLR-microfoonkabels kunnen storingen optreden bij de
DMX-signaaloverdracht. Gebruik in dit geval alstublieft speciale DMX-
hoogfrequentiekabels.
•
Sluit de DMX-ingang
DMX IN
aan op de uitgang van de DMX-controller.
•
Gebruik hiervoor een afgeschermde XLR-kabel. De controller moet over 7 vrije
besturingskanalen beschikken.
•
Sluit de DMX-uitgang
DMX OUT
aan op de DMX-ingang
DMX IN
van het volgende apparaat.
Mocht het lichteffect het laatste of enige apparaat in de DMX-serie zijn, steek hier dan een
stekker met een afsluitweerstand van 120 Ohm/0,25 W in (tussen pin2 en pin3).
Pinbezetting van de DMX-aansluiting: Pin1 = massa / Pin2 = (-) / Pin3 = (+)
Verbind nooit de massaleiding met de behuizingsmassa van het lichteffect, omdat
anders storingen kunnen ontstaan bij de signaaloverdracht, die worden veroorzaakt
door massalussen.
Gebruiksmodi
a) Keuze van de gebruiksmodus
De effectspot kan via de ingebouwde sound-to-light-bediening, de ingebouwde controller of via
een externe DMX-controller worden bestuurd.
De gebruiksmodus wordt ingesteld met behulp van de vier toetsen onder de display.
• Druk op de toets
MENU
, om de bedrijfsmodus te kiezen.
• Stel de gewenste parameters in met behulp van de toetsen
UP/DOWN
.
• Sluit de instelling af door het drukken van de toets
ENTER
.
• Hiervoor staan de volgende bedrijfsmodi ter beschikking:
Displayweergave
Modus
A001-A511
DMX512-modus
A11-A19
Auto: rood en geel effect (motorsnelheid= langzaam > snel)
A2_1-A2_9
Auto: groen en paars effect (motorsnelheid= langzaam > snel)
A3_1-A3_9
RGB-auto: blauw en wit effect (motorsnelheid= langzaam > snel)
A4_1-A4_9
Auto: RGB-kleurwisseleffect (motorsnelheid= langzaam > snel)
A5_1-A5_9
Auto: Kleurwisseleffect (motorsnelheid = langzaam > snel)
A6_1-A6_9
Auto: Kleurwisseleffect met fade (motorsnelheid 1-9 = snel >
langzaam)
A7_1-A7_9
Auto: Strobe-effect (motorsnelheid = langzaam > snel)
S1_1-S120
Sound-to-light-gebruiksmodus 1 (knippereffect)
S1_2-S220
Sound-to-light-gebruiksmodus 2 (kleurwisseleffect met knipperen)
In de sound-to-light-modus worden geen parameters ingesteld. Op het display
worden de afzonderlijke stappen van het programma (1-20) weergegeven.
b) DMX-gebruik
• Druk op de
MENU
-toets, totdat “Axxx” verschijnt (xxx is het startadres).
•
Kies het DMX-startadres met behulp van de toetsen
UP
resp.
DOWN
en bevestig uw keuze
met de toets
ENTER
. Als startadres kunnen waarden van 001 tot 512 worden ingesteld.
Elk DMX-apparaat in een DMX-serie heeft een zogenaamd startadres nodig, om
eenduidig door de controller aangestuurd te kunnen worden. Het startadres bepaalt
het eerste DMX-kanaal, het tweede DMX-kanaal is het kanaal, dat op het startadres
volgt, enz.
Het volgende overzicht verklaart de besturingsmogelijkheden van de afzonderlijke DMX-
kanalen.
DMX-
kanaal
DMX-
waarde
Functie
1
0-255
Totale lichtsterkte
2
0-255
Helderheid rood en geel
3
0-255
Helderheid groen en paars
4
0-255
Helderheid blauw en wit
5
0-9
geen knippereffect
10-255
Knippereffect met knipperfrequentie
6
0-5
Motor blijft staan
6-139
Instelling van de motorpositie
140-255
Automatische motorbeweging met versnelling
7
0-9
geen effect
10-72
Kleurwisseleffect met fade
73-134
Kleurwisseleffect
135-197
RGB-kleurwisseleffect
198-220
Sound-to-light-gebruiksmodus 1 (knippereffect)
221-255
Sound-to-light-gebruiksmodus 2 (kleurwisseleffect met
knipperen)
c) Master-slave-modus
In de master-slave-modus worden alle apparaten uit een serie (slave-apparaten) door de
ingebouwde controller van het eerste apparaat (master-apparaat) bestuurd.
•
Verbind de DMX-uitgang
DMX OUT
van het master-apparaat met de DMX-ingang
DMX
IN
van het eerste slave-apparaat. Verbind vervolgens de DMX-uitgang
DMX OUT
van het
eerste slave-apparaat met de DMX-ingang
DMX IN
van het tweede slave-apparaat. Ga met
alle slave-apparaten analoog te werk.
•
Steek in de DMX-uitgang
DMX OUT
van het laatste slave-apparaat een XLR-stekker met
afsluitweerstand (zoals beschreven onder “Aansluiting van een DMX-controller”).
• Stel op het master-apparaat de automatische modus of de sound-to-light-modus in en kies in
deze bedrijfsmodus het gewenste effect (zie “Keuze van de bedrijfsmodus”).
•
Stel op de slave-apparaten de DMX-modus met het DMX-adres 001 in (zie “Keuze van de
gebruiksmodus” en “DMX-gebruik” in dit hoofdstuk).