26
27
Monteren van de haardkachel
De plaatsingsbodem moet vlak en waterpas zijn. De haard-
kachel mag slechts op vloeren met voldoende draagver-
mogen geplaatst worden. Ter beveiliging van de vloer kan
de haardkachel op een bodemplaat of een glasplaat wor-
den gezet.
Bij een brandbare vloer of tapijtvloer moet een stabiele en
onbrandbare vonkenopvangnet plaat worden gebruikt.
Deze moet naar voor om 50 cm en zijdelings om 30 cm
over de voorhaardopening van de haardkachel uitsteken.
Onder de haardkachel geen vonkenopvangnet plaat is
vereist.
Montagevolgorde
●
De aansluiting van de kachelpijp Ø150mm kan naar
keuze boven of achteraan plaatsvinden. Het apparaat
wordt voor een aansluiting boven voorgemonteerd ge-
leverd. Moet achteraan worden aangesloten, dan moet
in de volgende stappen worden omgemonteerd:
- Kapje in de achterwand losbreken.
- Plaats de aansluitstomp en het afsluitdeksel van
achteren.
●
Montageplaats vastleggen. In het stralingsbereik van de
haardkachel mogen tot en met een afstand van 80 cm,
gemeten vanaf de zichtruit van de vuurhaarddeur, geen
voorwerpen uit brandbaar materiaal voorhanden zijn of
worden neergezet.
Afhankelijk van hoe de haardkachel voor de te bescher-
men wanden (brandbaar of dragend) wordt gemon-
teerd, moeten overeenkomstig de positie van de ver-
brandingsruimtedeur naar de opstel- resp. zij- of ach-
terwand, de volgende afstanden tot de wanden wor-
den aangehouden (zie tekening).
Wanneer er bij de opstelling geen wanden be-
schermd moeten worden, dient er alleen een minima-
le afstand van 5 cm voor de warmteafvoer te worden
aangehouden.
●
Pijpvoering (bouwzijdig) in de schoorsteen inbou-
wen. De aansluithoogte kan bij de kachelpijpaanslui-
ting boven individueel worden vastgelegd, mag echter
niet meer dan 1,5 m vanaf de aanluitstomp bedragen.
Aansluithoogte bij kachelpijpaansluiting zie hoofdstuk
„Technische gegevens“. Er mag zich binnen een radius
van 20 cm rond de kachelpijp geen brandbaar materi-
aal bevinden.
●
De kachelpijp aan beide aansluitpunten met ovenkit
duurzaam aansluiten.
●
Haardkachel aan de voorgeziene plaats schuiven en zo
uitrichten, dat de kachelpijp in de pijpvoering past.
De kachelpijpaansluitingen moeten dicht zijn. De ka-
chelpijp mag niet in de schoorsteen binnensteken.
Houd er a.u.b. rekening mee dat er aan de wanden
waar de kachel tegen aan staat, volgens de eisen van
de EN 13240 een temperatuur van 85°C bereikt kan
worden en dat dit een verkleuring van licht behang
of soortgelijke brandbare bouwstoffen tot gevolg kan
hebben.
Haardkachel recht in de hoek gemonteerd
Draco M
50
25
50
Draco
30
80
67°
30
55
Haardkachel schuin in de hoek gemonteerd
Maten in cm
Maten in cm
Bediening
Toelaatbare brandstoffen
De onderstaande aangevoerde brandstoffen zijn
toelaatbaar:
●
Zuivere houtstukken in de vorm van kloofhout.
Maximale lengte: .........33 cm
Omvang: .................. ca. 30 cm
●
Houtbriket volgens DIN EN 14691
Grootteklasse HP 2
Maximale lengte: .........20 cm
Kloofhout
bereikt na een opslag van 2 tot 3 jaar in de
open lucht (slechts boven afgedekt) een vochtigheid van
10 to 15% en is dan best voor het stoken geschikt.
Vers gehakt hout
heeft een heel hoge vochtigheid en
brandt daarom slecht. Naast de heel geringe verwar-
mingswaarde belst het aanvullend het milieu. De verhoog-
de condensaat- en teervorming kan de aanleiding zijn, dat
de haard en de schoorsteen vol roet en teer geraken.
Uit het diagram blijkt dat het verbruik bij gekapt hout (ver-
warmingswaarde 2,3 kWh/kg) in vergelijking met droog
hout (verwarmingswaarde 4,3 kWh/kg) bijna dubbel zo
hoog is.
Vocht [%]
min. 2 jaar lang droog opgeslagen hout
Verwarmingswaarde [kWh/kg]
gekapt hout
Slechts met deze brandstoffen bereikt U een optimale ver-
branding en stookt U milieuontziend. Door de brandstof-
toevoer in gedeeltelijke hoeveelheden wordt een onnodi-
ge emissie vermeden. Een zuivere afbrand herkent U daar-
aan, dat de vuurvaste klei helder verkleurd.
Volgens de Duitse Emissiebeschermingswet is het ver-
boden, bijv. de volgende brandstoffen in haarden te
verbranden:
●
Vochtig resp. met houtconserveermiddelen behan-
deld hout
●
Houtzaagsel, spaanders, slijpstof
●
Schors- en spaanderplaatresten
●
Steenkoolgruis
●
andere afvallen
●
Papier en karton (buiten om aan te steken)
●
Stro
Neemt U in acht voor het eerste stoken
●
Alle toebehoren uit de aslade en verbrandings-ruimte
verwijderen.
●
De optredende geur door het verdampen van de
beschermingsverlakking verdwijnt, wanneer de haard-
kachel meerdere uren heeft gebrand (ruimte goed
ontluchten).
●
De haardkachel is met een hoogwaardige tempera-
tuurbestendige laklaag voorzien, die zijn definitieve
vastheid eerst na het eerste verwarmen bereikt. Zet U
daarom niets op de haardkachel en beroert U de op-
pervlakken niet, omdat anders de laklaag kan worden
beschadigd.
●
Zodra het aanmaakmateriaal brandt, 2 maal een vuur
aanleggen met ca. 3 kg hout, zodat de temperatuurbe-
stendige lak zijn definitieve vastheid verkrijgt.
Aansteken
●
Voor het ontsteken van de haardkachel moet u contro-
leren of er geen brandbare voorwerpen op de haardka-
chel liggen.
●
Aslade eventueel ledigen en weer inschuiven.
●
Verbrandingsluchtklep compleet openen.
●
Geopend vuurroster = uitgetrokken regelhendel
●
Kleine hoeveelheid brandhout en daarop aansteekma-
teriaal (aansteekblokjes en droog, klein aansteekmateri-
aal) leggen en aansteken.
●
Verbrandingsruimtedeur sluiten, opdat het aansteek-
materiaal goed kan beginnen te branden.
●
Zodra er een gloed is ontstaan moet een hoeveelheid
brandmateriaal overeenkomstig de warmtebehoefte
worden opgelegd (zie hoofdstuk “Stoken”).
50
25
50
20
20
20
Maten in cm