21
Nederlands
2 Veiligheidsvoorschriften
Het apparaat is in overeenstemming met alle
relevante EURichtlijnen en is daarom geken
merkt met .
WAARSCHUWING
De netspanning van het
apparaat is levensgevaar
lijk . Open het apparaat
niet, en zorg dat u niets
in de ventilatieopeningen steekt! U loopt
het risico van een elektrische schok .
Tijdens het gebruik staan de aansluitingen
SPEAKER OUTPUT 70 V en 100 V (21) onder
een levensgevaarlijke spanning tot 100 V . De
in en uitgangen mogen enkel aangesloten
en gewijzigd worden, wanneer de geluids
installatie is uitgeschakeld .
•
Het apparaat is enkel geschikt voor gebruik
binnenshuis . Vermijd druip en spatwater,
uitzonderlijk warme plaatsen en plaatsen
met een hoge vochtigheid (toegestaan
omgevingstemperatuurbereik: 0 – 40 °C) .
•
Plaats geen bekers met vloeistof zoals
drinkglazen etc . op het apparaat .
•
De warmte die in het toestel ontstaat,
moet door ventilatie worden afgevoerd .
Dek daarom de ventilatieopeningen (22)
van de behuizing niet af .
•
Schakel het apparaat niet in en trek on
middellijk de stekker uit het stopcontact,
wanneer:
1 . het apparaat of het netsnoer zichtbaar
beschadigd is,
2 . er een defect zou kunnen optreden nadat
het apparaat bijvoorbeeld gevallen is,
3 . het apparaat slecht functioneert .
Het apparaat moet in elk geval worden
hersteld door een gekwalificeerd vakman .
•
Trek de stekker nooit met het snoer uit het
stopcontact, maar steeds met de stekker
zelf .
•
Verwijder het stof enkel met een droge,
zachte doek . Gebruik in geen geval che
micaliën of water .
•
In geval van ongeoorloofd of verkeerd ge
bruik, verkeerde aansluiting, foutieve be
diening of van herstelling door een nietge
kwalificeerd persoon vervalt de garantie en
de verantwoordelijkheid voor hieruit resul
terende materiële of lichamelijke schade .
Wanneer het apparaat definitief uit
bedrijf wordt genomen, bezorg het
dan voor milieuvriendelijke verwer
king aan een plaatselijk recyclage
bedrijf .
3 Toepassingen
De versterker is ontworpen voor het opbou
wen van een geluidsinstallatie voor algemene
PAtoepassing . Dankzij de verschillende luid
sprekeruitgangen kunt u diverse luidspre
kercombinaties aansluiten (zie figuur 3) .
De luidsprekers kunnen over vier PAzones
worden verdeeld, waarbij het volume van de
zones onafhankelijk van elkaar kan worden
geregeld .
Op de vijf met elkaar mengbare ingangs
kanalen kunt u microfoons (CH 1 – 3) of appa
ratuur met lijnniveau (CH 1 – 5) aansluiten . U
kunt alle ingangen onafhankelijk van elkaar
aan de PAzones toewijzen . Voor noodberich
ten of andere belangrijke aankondigingen is
een bijkomende lijnniveauingang beschik
baar . Met een afzonderlijke schakelaar kunt
u naar deze ingang omwisselen .
Om de zonesignalen te controleren, zijn
er uitgangen beschikbaar voor een hoofd
telefoon en een monitoringluidspreker van
8 Ω beschikbaar . De zonesignalen kunnen
afzonderlijk via de uitgangen LINE OUT (20)
of gemengd via de uitgang MIX OUT (15) naar
andere versterkers of naar een opnametoestel
worden doorgestuurd .
4 De versterker opstellen
De versterker is voorzien voor montage in een
19”rack (482 mm), maar kan ook als tafel
model gebruikt worden . In elk geval moet de
lucht door alle ventilatieopeningen kunnen
stromen, om voldoende ventilatie van het
apparaat te verzekeren .
4.1 De montage in een rack
Voordat de versterker in een rack wordt in
gebouwd, geeft u de ingangen CH 1 en TEL
PAGING eventueel prioriteit op de andere
ingangen . Het apparaat moet daarvoor ge
opend worden (hoofdstuk 6 .1) .
Voor de montage in een rack hebt u 3 RE
(rackeenheden = 133 mm) nodig . Om te
voorkomen dat het rack topzwaar wordt,
dient de versterker in het onderste gedeelte
van het rack gemonteerd te worden . De front
plaat alleen is niet voldoende voor een veilige
bevestiging . Het toestel moet links en rechts
door rails of onderaan door een bodemplaat
extra ondersteund worden .
De lucht die door versterker wordt ver
warmd, moet uit het rack kunnen worden
afgevoerd . Anders hoopt de warmte zich op
in het rack, waardoor niet enkel de verster
ker maar ook andere apparaten in het rack
kunnen worden beschadigd . Bij een onvol
doende warmteafvoer moet u in het rack een
ventilator plaatsen .
5 De versterker aansluiten
De in en uitgangen mogen enkel door ge
kwalificeerd personeel worden uitgevoerd en
in elk geval wanneer de versterker is uitge
schakeld!
5.1 Luidsprekers
In de figuur 3 op pagina 3 vindt u voorbeel
den van verschillende mogelijkheden om de
luidsprekers telkens voor een PAzone aan
te sluiten .
Opgelet!
Sluit per zone alleen laagohmluid
sprekers (4 Ω, 8 Ω) of alleen ELAluidsprekers
(25 V, 70 V, 100 V) aan . Zo niet, wordt de
versterker beschadigd .
Het is evenwel mogelijk om laagohmluid
sprekers en ELAluidsprekers in verschillende
zones aan te sluiten .
Bij het aansluiten van ELAluidsprekers moet u
erop letten dat elk van de vier zoneuitgangen
met niet meer dan
40 W RMS
(PA4040) of
120 W RMS
(PA12040) wordt belast . Bij het
aaneenschakelen van laagohmluidsprekers
moet u erop letten dat de impedantie (4 of
8 Ω) die op de aansluiting is aangegeven, niet
wordt onderschreden .
Verbind de luidsprekers met de aansluit
stroken OUTPUT (21): de negatieve aanslui
tingen met de klem “COM” en de positieve
aansluitingen met de betreffende klem “4 Ω”,
“8 Ω”, “25 V”, “70 V” of “100 V” .
5.2 Monitoringluidspreker
en hoofdtelefoon
Om de signalen van de PAzones te kunnen
controleren, kunt u een luidspreker van 8 Ω
aansluiten op de klemmen MONITOR (16) en
een hoofdtelefoon op de jack PHONES (10) .
5.3 Microfoons
U kunt max . drie microfoons met XLR of
6,3 mmstekker aansluiten op de ingangen
CH 1 tot CH 3 (29) aansluiten . Plaats de in
gangsniveauschakelaars (19) in de overeen
komstige stand . Bedien de schakelaars alleen
als de versterker is uitgeschakeld of als de bij
behorende regelaar LEVEL (6) in de nulstand
staat (schakelploppen) .
MIC
voor microfoons die geen fantoomvoe
ding nodig hebben
PHANTOM
voor microfoons met fantoom
voeding
Opgelet!
Bij ingeschakelde fantoomspan
ning mogen er op de betreffende ingangen
geen microfoons met ongebalanceerde uit
gang zijn aangesloten, omdat deze bescha
digd kunnen worden .
5.4 Apparatuur met lijnuitgang
Er kunnen tot vijf apparaten met een lijnuit
gang (bv . cdspeler, cassetterecorder, radio)
worden aangesloten op de ingangen CH 1 tot
CH 5 (27 en 29) . Gebruik voor achtergrond
muziek het best de ingangen CH 4 en CH 5 .
Deze kunnen met een afzonderlijke schake
laar worden gedempt, bv . voor een aankon
diging via de ingang CH 1 (zie hoofdstuk 5 .6) .
De stereosignalen die naar de jacks “L” en
“R” van de ingangen CH 4 en CH 5 worden
gestuurd, worden intern tot een monosignaal
gemengd .
Bij de aansluiting op de ingangen CH 1 – 3
plaatst u de betreffende ingangsniveau
schakelaar (19) in de stand LINE . Bedien de
schakelaar alleen bij uitgeschakelde verster
ker (schakelploppen) . Als er stereoappara
tuur op de ingangen CH 1 – 3 moet worden
aangesloten, gebruik dan voor het rechter
en linker stereokanaal telkens een ingang
of een stereomonoadapter (bv . SMC1 van
MONACOR) . Anders heffen de signalen van
het stereomidden elkaar op .