25
N
L
NL
3. Elektrische aansluitingen
3.1. Interface-apparaat (foto 3-1)
1. Verwijder de afdekking.
2. Voer de stroomkabel en besturingskabel afzonderlijk door de betreffende door-
voeropeningen, zoals afgebeeld in de foto.
• De terminalschroeven mogen niet los kunnen komen
.
A
Doorvoeropening voor besturingskabel
B
Doorvoeropening voor stroom
C
Klem
D
Terminals interface/buitenapparaat
E
Aardklem
3.1.1. Interface-apparaat gevoed vanaf buitenapparaat
De volgende aansluitpatronen zijn mogelijk.
De aansluitpatronen van het buitenapparaat variëren per model.
1- systeem
S1
S2
L
N
S1
S2
S3
S3
A
B
C
D
E
F
A Voeding buitenapparaat
B Aardlekschakelaar
C Stroomonderbreker of scheider
D Buitenapparaat
E Verbindingskabels interface-apparaat/buitenapparaat
F Interface-apparaat
*1. Max. 80 m
*2. De cijfers zijn NIET altijd van toepassing bij aarding.
De S3-terminal heeft 24 V DC in tegenstelling tot de S2-terminal. Tussen S3 en S1 zijn deze terminals echter niet elektrisch geïsoleerd door de transformator of een ander appa-
raat.
Opmerkingen: 1. De bedradingsgrootte moet voldoen aan de plaatselijke en landelijke voorschriften.
2.
De voedingskabels en de verbindingskabels van het interface-apparaat enbuitenapparaat mogen niet lichter zijn dan de met poly-
chloropreen beklede
fl
exibele kabel. (Ontwerp 60245 IEC 57)
3. Breng een aarding aan die langer is dan andere kabels.
Interface eenheid- buiteneenheid
Interface éénheidsmodel
*1
Interface eenheid- buiteneenheid aarde
*1
Interface eenheid- buiteneenheid S1-S2
*2
Interface eenheid- buiteneenheid S2-S3
*2
PAC-IF011/012B-E
AC 230 V
DC 24 V
1
×
Min. 1,5
3
×
1,5 (polair)
Nominaal vermogen stroomkring
Bedrading
Aantal draden
×
dikte (mm
2
)
Foto 3-2
Foto 3-1
A
B
C
E
C
D