27
ń
De aansluiting voor het oplaadapparaat bevindt zich in de bodem van het
NC-akkupack. De controlelamp die ernaast zit licht gedurende het opladen
op.
De oplaadtijd bedraagt bij geheel ontladen accu’s 5 uren. Werd de accu
slechts ten dele ontladen, dan is ook een overeenkomstig kortere oplaadtijd
voldoende.
Het kenmerken van een lege accu - geribbelde schuif in het deksel van het
accupack op zwart schuiven
Het kenmerken van een volle accu - geribbelde schuif in het deksel van het
accupack op wit schuiven.
2.4 In- en uitschakelen van de flitser
De flitser wordt met de hoofdschakelaar
ingeschakeld ( afb. 2 ). In de
bovenste stand staat de flitser permanent ingeschakeld - de gebruiksaandui-
ding licht op. Voor het uitschakelen de hoofdschakelaar in de onderste stand
schuiven.
3. Flitsen met automatiek
In de functie van flitsen met automatiek meet de fotosensor het door het
onderwerp gereflecteerde licht. De flitser onderbreekt de uitstraling van het
licht na het bereiken van de vereiste hoeveelheid licht. Daardoor hoeft bij
een afstandsverandering geen nieuwe diafragmaberekening en -instelling te
worden uitgevoerd, zolang het onderwerp zich maar binnen het aangege-
ven automatiek-flitsbereik bevindt.
De fotosensor van de flitser moet op het onderwerp gericht zijn, waarheen
de hoofdreflector van de flitser ook gericht staat. De fotosensor heeft een
meethoek van 25°. De sensor meet alleen gedurende de eigen lichtafgifte
van de flitser. Bij flitsen met automatiek beschikt de gebruiker over 5 automa-
tiekdiafragma’s.
Instelmethode voor het flitsen met automatiek:
Instelvoorbeeld:
Verlichtingsafstand: 5 m
Filmgevoeligheid: ISO 100/21°
• Camera volgens de opgaven van zijn gebruiksaanwijzing instellen.
• Flitser met hoofdschakelaar
(afb. 2) inschakelen.
• Instelknop
(afb. 3) voor de filmgevoeligheid draaien. Het instelmerkje
moet tegenover de ISO aanduiding van de filmgevoeligheid staan, zodat
de afstandsbereiken kunnen worden afgelezen.
De flitsafstand van 5 m veroorlooft, bij het in acht nemen van de max. flit-
safstand, de automatiekdiafragma’s 8 - 5,6 - 4 - 2,8.
• Kiesschijf op een van de uitgevoerde automatiekdiafragma’s instellen. De
instel-streep
(afb. 3) verbindt daarbij het ingestelde diafragmagetal met
de bijbehorende max. flitsafstand op de afstandsschaal. De min. flitsaf-
stand bedraagt ongeveer 10% van de max. flitsafstand.
• Diafragma op de flitser en de camera op hetzelfde getal instellen.
Met het oog op de kleinst mogelijke scherptediepte ( bij portretopnamen
gewenst ) bevelen wij aan om diafragma 2,8 te nemen. Bij groepsfoto’s
waar veel personen achterelkaar staan, bevelen wij diafragma 8 aan.
•Flitsparaatheid afwachten - groene LED licht op.
Het onderwerp moet zich op ongeveer het derde deel van het
afstandsbereik bevinden. Daarmee heeft de elektronica voldoende
speelruimte voor de belichting, wanneer dat nodig is.
De flitsafstanden van elk automatiekdiafragma overlappen elkaar. Door
deze overlapping kan het te fotograferen onderwerp altijd in het middelste
derde deel worden geplaatst.
Voorzichtig bij zoomobjectieven !
Deze kunnen op grond van hun constructietype lichtverlies tot een hele
stop veroorzaken. Zij kunnen ook bij verschillende instellingen van de
brandpuntsafstand verschillende effectieve diafragmawaarden heb-
ben. Deze eventueel door een met de hand te corrigeren instelling van
de diafragmawaarde op de flitser compenseren !
☞
☞
703 47 0130-A4 45CL-1 NiMh 16.08.2007 15:15 Uhr Seite 27