47
ń
reikwijdte van het flitslicht beïnvloeden.
Het onderwerp moet zich in een bereik van ongeveer 40% tot 70% van de aan-
gegeven waarde bevinden. De elektronica heeft dan voldoende speelruimte voor
een goede belichting. De minimale flitsafstand tot het onderwerp mag niet min-
der zijn dan 10% van de aangegeven waarde om overbelichting te vermijden!
Het aanpassen aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen
van de diafragmaopening van het objectief worden bereikt.
Aanduiding van de reikwijdte in de functie van met de hand in te stellen flitser M
In de functie van de met de hand in te stellen (manual) flitser M wordt in het
display de afstandswaarde aangegeven die voor het correct belichten van het
onderwerp aangehouden moet worden. Het aanpassen aan de heersende opna-
meomstandigheden kan bijv. door het veranderen van de diafragmawaarde op
het objectief of door het kiezen van een met de hand in te stellen deelvermogen
(zie 7.2) worden bereikt.
Overschrijding van het bereik van de aanduidingen
In het display kunnen reikwijdten tot maximaal 199 m, c.q. 199 ft worden aan-
gegeven. Bij hoge ISO-waarden (bijv. ISO 6400) en grote diafragmaopeningen
kan het bereik van de aanduidingen worden overschreden. Dit wordt door een
pijl, c.q. driehoekje achter de afstandswaarde aangegeven.
6 Aanduidingen in de zoeker van de camera
Voorbeelden voor de aanduidingen in de zoeker van de camera:
Flitssymbool knippert:
Gebruik de flitser, c.q. schakel hem in (bij sommige camera's).
Flitssymbool licht op:
De flitser is klaar om te flitsen (bij sommige camera's)
Zoek voor de aanduidingen in de zoeker van uw camera in de
gebruiksaanwijzing van de camera wat voor uw camera geldt.
☞
7 Flitsfuncties (‘Mode’)
Afhankelijk van het type camera staan u verschillende TTL-flitsfuncties ter
beschikking, de functie van met de hand in te stellen flitser (manual) en de flitsre-
geling bij korte belichtingstijden FP, c.q. HSS. Voordat u de flitsfunctie instelt,
moet er een uitwisseling van gegevens tussen camera en flitser hebben plaatsge-
vonden, bijv. door het even aantippen van de ontspanknop op de camera. Het
instellen van de flitsfunctie moet met de toets „Mode“
plaatsvinden.
7.1 TTL-functies
In de TTL-flitsfuncties komt u op eenvoudige wijze tot zeer goede flitsopnamen. In
deze flitsfuncties wordt de belichtingsmeting door een sensor in de camera uitge-
voerd. Deze meet het door het onderwerp gereflecteerde licht door het objectief
heen (TTL =’Trough The Lens’). De camera berekent daarbij automatisch het
vereiste flitsvermogen voor een correcte belichting van de opname. Het voordeel
van de TTL-flitsfunctie ligt hierin, dat alle factoren die de belichting kunnen beïnv-
loeden (opnamefilters, veranderingen van diafragma- en brandpuntsafstand bij
zoomobjectieven, verlenging van de uittrek bij dichtbijopnamen enz.) automa-
tisch bij het regelen van het flitslicht in acht worden genomen.
Na een correct belichte opname verschijnt gedurende ong. 5 sec. de aanduiding
van de belichtingscontrole
’o.k.’ (zie 4.2).
Let er op, of er voor uw camera beperkingen gelden ten aanzien van de
ISO-waarden voor de TTL-flitsfunctie (bijv. ISO 64 tot ISO 1000; zie de
gebruiksaanwijzing van de camera)!
De TTL-flitsfunctie met meetflits vooraf is een doorontwikkeling van de standaard
TTL-flitsregeling bij analoge camera's. Bij de opname worden, voorafgaand aan
de eigenlijke belichting een of meerdere, vrijwel onzichtbare meetflitsen door de
flitser ontstoken. Het door het onderwerp gereflecteerde licht van de meetflitsen
wordt door de camera geëvalueerd. Overeenkomstig deze gegevensverwerking
wordt de dan volgende flitsbelichting door de camera aangepast aan de opna-
mesituatie (zie de gebruiksaanwijzing van uw camera).
☞
707 47 0065.A1-48AF-1O Inh. 17.09.2007 13:58 Uhr Seite 47