MAXEON
SOLAR
TECHNOLOGIES,
LTD.
537620
Rev.B
©2021
Maxeon
Solar
Technologies,
Ltd.
Alle
rechten
voorbehouden.
Specificaties
in
dit
document
kunnen
zonder
voorafgaande
kennisgeving
worden
gewijzigd.
4
gemeten.
Zonnig,
koel
weer
en
reflectie
van
sneeuw
of
water
kunnen
de
stroom
en
het
vermogen
verhogen.
Daarom
moeten
de
waarden
van
Isc
en
Voc
die
op
de
module
zijn
gemarkeerd,
worden
vermenigvuldigd
met
een
factor
1,25
bij
het
bepalen
van
de
spanningswaarden
van
de
componenten,
de
stroomsterkte
van
geleiders,
de
sterkte
van
zekeringen
en
de
op
de
PV
‐
uitgang
aangesloten
regelaars.
Als
gevolg
van
bepaalde
plaatselijk
geldende
richtlijnen
kan
een
extra
vermenigvuldigingsfactor
van
1,25
nodig
zijn
voor
de
sterkte
van
zekeringen
en
geleiders.
SunPower
raadt
aan
om
bij
het
bepalen
van
de
maximale
systeemspanning
gebruik
te
maken
van
de
temperatuurcoëfficiënten
voor
de
spanning
van
open
circuits
die
in
de
datasheets
staan
vermeld.
3.1
Brandclassificatie
De
AC
‐
module
heeft
dezelfde
klasse
C
‐
brandclassificatie
als
DC
‐
modules.
4.0
Elektrische
aansluitingen
Modules
mogen
alleen
worden
aangesloten
met
de
juiste
Enphase
‐
wisselstroomkabel
en
geïntegreerde
connectors.
Breng
geen
wijzigingen
aan
de
connectors
aan.
Maxeon
Solar
adviseert
een
conservatieve,
minimale
radius
voor
kabelbochten
van
60
mm
(of
meer).
Kabels
mogen
niet
worden
gebogen
direct
bij
de
uitgang
van
de
connector
of
junctionbox.
Het
kabelsysteem
van
de
AC
‐
module
is
voorzien
van
vergrendelingsconnectors
die,
nadat
ze
zijn
aangesloten,
met
behulp
van
gereedschap
moeten
worden
losgekoppeld.
Deze
handeling
beschermt
ongetraind
personeel
tegen
het
loskoppelen
van
modules
onder
belasting.
Enphase
AC
‐
kabelconnectors
zijn
geclassificeerd
en
getest
om
de
belastingstroom
te
onderbreken.
Maxeon
Solar
raadt
echter
aan
om
altijd
de
groepsbeveiliging
van
het
elektriciteitsnet
uit
te
schakelen
en
de
stroom
af
te
sluiten
voordat
u
de
connectors
aansluit
of
loskoppelt.
Installeer
een
AC
‐
scheidingsschakelaar
in
overeenstemming
met
lokale
regelgeving.
4.1
Aarding
van
apparatuur
Aarding
van
de
modules
is
vereist
volgens
IEC
60364
‐
7
‐
712
en
waar
dit
verplicht
wordt
geacht
binnen
het
lokale
regelgevingskader.
Module
‐
aarding
is
zowel
bedoeld
ter
bescherming
als
om
functionele
redenen.
Het
functionele
aspect
van
deze
vereiste
is
dat
de
omvormer
of
het
stroom
genererend
apparaat
aardfoutdetectie
en
eventuele
alarmindicaties
kan
bieden.
Maxeon
Solar
raadt
aan
om
een
van
de
volgende
methoden
voor
de
aarding
van
het
moduleframe
te
gebruiken.
Dit
dient
ook
om
corrosie
als
gevolg
van
ongelijke
metalen
connectors
te
vermijden.
Maxeon
Solar
beveelt
roestvrijstalen
hardware
tussen
koper
en
aluminium
aan.
Voer
tests
uit
om
de
aarding
te
valideren
met
temperatuur,
zoutomgeving
en
hoge
stroomsterkte.
1)
Aarding
met
behulp
van
specifieke
aardingsgaten:
Gebruik
de
in
het
montageframe
aangebrachte
aardingsgaten
om
de
module
met
een
geschikte
aardingsgeleider
aan
te
sluiten
op
de
constructie.
2)
Aarding
met
klem/klauw:
Er
kan
een
klem
of
klauw
worden
geïnstalleerd
tussen
de
module
en
de
onderconstructie.
Lijn
een
aardingsklem
uit
op
het
gat
in
het
frame
en
plaats
een
aardingsbout
door
de
aardingsklem
en
het
frame.
Zorg
ervoor
dat
de
gebruikte
klem
na
bevestiging
de
geanodiseerde
coating
van
de
module
goed
doordringt
en
een
geschikte
geleiding
tot
stand
brengt.
3)
Modules
kunnen
worden
geaard
door
een
kabelschoen
aan
te
brengen
in
een
van
de
aardingsgaten
van
het
moduleframe
en
de
aardingsgeleider
aan
de
kabelschoen
te
bevestigen.
Gebruik
roestvrij
stalen
ijzerwaren
(bout,
ringen
en
moer).
Gebruik
een
ring
met
een
stervormige
buitenrand
tussen
de
kabelschoen
en
het
moduleframe
om
de
anodisering
te
doordringen
en
elektrisch
contact
te
maken
met
het
aluminiumframe.
De
assemblage
moet
worden
afgesloten
met
een
moer
met
een
draaimoment
van
2,3
‐
2,8
Nm
voor
een
bout
van
M4.
Een
borgring
of
ander
vergrendelingsmechanisme
is
nodig
om
de
spanning
tussen
de
bout
en
de
assemblage
te
behouden.
De
geleider
moet
met
de
schroef
van
de
kabelschoen
aan
de
aarding
worden
bevestigd.
4)
Modules
kunnen
worden
geaard
met
een
aardklem
of
aardingsring
of
als
onderdeel
van
een
moduleklem.
Deze
aardingsklemmen/
‐
ringen
moeten
in
staat
zijn
om
de
geanodiseerde
coating
van
het
moduleframe
goed
te
doordringen
en
een
geschikt
elektrisch
geleidingsvermogen
tot
stand
brengen.
Alle
bovenstaande
oplossingen
zijn
mogelijk,
maar
ze
moeten
voor
aardingsdoeleinden
worden
getest
met
de
montageconstructie.
4.2
Aansluitingen
op
wisselstroomcircuits
Het
is
de
verantwoordelijkheid
van
de
installateur
om
de
compatibiliteit
met
het
net
240/380
V
of
4
‐
draads
2
‐
polig
te
controleren.
Maxeon
Solar
AC
‐
modules
moeten
worden
aangesloten
op
een
nutsvoorziening
met
de
juiste
spanning
en
frequentie
om
te
kunnen
functioneren
en
stroom
te
kunnen
opwekken.
De
modules
zijn
geen
op
zichzelf
staande
generatoren
en
produceren
geen
wisselspanning.
Ze
kunnen
dus
niet
onafhankelijk
van
een
door
het
energiebedrijf
gegenereerd
wisselstroomsignaal
werken.
De
AC
‐
modules
mogen
alleen
worden
aangesloten
op
een
afzonderlijke
groep.
De
wisselstroomkabels
en
‐
connectors
zijn
alleen
gecertificeerd
en
geschikt
voor
het
maximale
aantal
parallelle
AC
‐
eenheden.
Bij
het
aansluiten
van
modules
mag
u
het
volgende
maximum
aantal
modules
per
groep
NIET
overschrijden.
Het
maximum
aantal
micro
‐
omvormers
dat
op
elke
wisselstroomgroep
kan
worden
aangesloten,
vindt
u
in
de
datasheet
van
de
micro
‐
omvormer.
Dit
circuit
moet
worden
beveiligd
met
een
overstroombeveiliging.
Ontwerp
uw
wisselstroomgroep
zodanig
dat
deze
voldoet
aan
de
volgende
limieten
voor
wat
betreft
het
maximum
aantal
micro
‐
omvormers
per
groep
wanneer
deze
met
een
overstroombeveiliging
van
20
Ampère
(maximum)
zijn
beveiligd.
Maximum
aantal*
IQ
7A
micro
‐
omvormers
per
wisselstroomgroep
(230
V)
Regio:
EU
Maximum
aantal*
IQ
7A
micro
‐
omvormers
per
wisselstroomgroep
(230
V)
Regio:
APAC
10
11
Limieten
kunnen
verschillen.
Raadpleeg
lokale
vereisten
om
het
aantal
micro
‐
omvormers
per
groep
in
uw
regio
te
bepalen.
LET
OP!
Om
het
risico
op
brand
te
verminderen,
moet
u
een
micro
‐
omvormer
alleen
aansluiten
op
een
groep
die
is
uitgerust
met
een
maximale
groepsoverstroombeveiliging
van
20
A.
Hieronder
staan
de
belangrijkste
installatiestappen:
1.
Installeer
het
Field
‐
wireable
connector
set
of
lasdoos.
2.
Plaats
de
Enphase
Q
Cable
Per
paneel:
3.
Plaats
AC
module
en
trek
de
Micro
uit
4.
Verbind
Micro
‐
omvormers
naar
Q
Cable
connector
5.
Installeer
AC
Modules
6.
Bevestig
de
Q
Cable
aan
het
moduleframe
en
de
rail
Per
rij:
7.
Maak
een
installatiekaart
8.
Dop
de
Q
cable
af
bij
de
laatste
Micro
‐
omvormer
9.
Verbind
met
de
lasdoos
10.
Bekrachtig
het
systeem