S 10 / S 15
42
Inbouwvoorschrift voor de flexibele verbindingslang
DN slang
Uitw.
PN
R
min
8 mm
12 mm
20 bar
27 mm
Let u op voldoende uitzetting en gelijkmatigheid!
• De toegestane buigradius Rmin = 27 mm deze mag niet overschreden worden,
zowel bij transport, montage als ook in ingebouwde toestand. Kan de buigra-
dius niet gehaald worden, zal de montage veranderd moeten worden of een
geschikte(andere) slang gebruikt moeten worden.
De minimumlengte haalt u uit de tabel.
L
min
L
min
α
= 90°
L
min
α
= 180°
L
min
α
= 360°
60 mm
140 mm
180 mm
260 mm
Bij aanleg met een bocht moet er genoeg slanglengte over zijn om een bocht te kun-
nen maken, omdat wanneer je de flexibele slang aansluit er een knik ontstaat of ver-
nield kan worden.
• Onder druk of bij warmte kan de slang door uitzetting langer worden. Goed aange-
legde slangen moeten zo ingebouwd worden, dat lengte verandering opgevangen
kan worden.
• De flexibele slang mag in geen geval verdraait of geknikt zijn.
• De flexibele slang mag zowel bij de montage als ook bij gebruik door geen enkel
van buiten komende trek- of drukbelasting worden belast.
• De vaste aansluiting(buitendraad) moet na de bevestiging van de tweede aanslui-
ting, niet vaster gedraaid worden omdat anders de flexibele slang verdraaid word
en beschadiging aan de slang kan veroorzaken.
• Voor de afdichting van de verbindingen is de monteur van de flexibele slang verant-
woordelijk.
• Meegeleverde afdichtingen zullen door de monteur beken worden of ze goed zijn
omdat de fabrikant van de flexibele slang zowel het materiaal als de aanleg van de
aansluitingen niet bekend is.
R
min
D
buiten
goed
goed
goed
X
Bochten
Buis-
bochten
goed
fout
fout
fout
fout
L
min
6. Installatie