10/2015
DUSPOL
®
digital
62
4. Controle van de installatie op spanningloosheid
(af-
beelding B/C)
Bij de installatiecontrole dient u de spanningloosheid van de
installatie te controleren door de spanningsindicator, de fase-
indicator (fase-indicator functioneert alleen in het geaarde
wisselspanningsnet) en de vibratiemotor (vibratiemotor wordt
door bediening van beide druktoetsen geactiveer) te contro-
leren. Van spanningloosheid van de installatie is alleen spra-
ke, wanneer alle drie testkringen spanningloosheid aangeven
(spanningsindicator, fase-indicator en vibratiemotor).
- Leg de beide teststaven L1/+
2
en L2/-
3
tegen de te
testen installatieonderdelen.
- De spanningstester wordt bij aanwezigheid van een span-
ning ≥ 6 V automatisch ingeschakeld.
- De omvang van de aanwezige spanning wordt weerge-
geven via de graduele LED-indicator
J
en het digitale
indicatieveld
6
. De 400 V LED van de graduele LED-
indicator
J
omvat het spanningsbereik van AC/DC 400 V
- AC 1000 V/DC 1200 V.
- Wisselspanningen worden door het V
AC
-symbool
S
op
het LC-display
6
weergegeven. Daarnaast wordt de
frequentie
T
van de aanwezige wisselspanning weerge-
geven.
- Gelijkspanningen worden door het V
DC
-symbool
S
op het
LC-display
6
weergegeven. Daarnaast wordt via de po-
lariteitsindicatie
R
de
polariteit
+ of – weergegeven die
aanwezig is op de teststaaf L2/+
3
.
- Om een onderscheid te maken tussen energierijke en
energiearme spanningen (bijv. capacitief ingekoppelde
stoorspanningen) kan door bediening van de beide druk-
schakelaars een interne last in de spanningstester worden
ingeschakeld. (zie hoofdstuk 5.)
Spanningstest < 6 V (Low-Volt)
(afbeelding D)
Om spanningen lager dan 6 V te meten, moeten de teststaven
L1/-
2
en L2/+
3
worden kortgesloten en moet de drukscha-
kelaar
7
in de indicatiehandgreep L2
9
3x worden bediend
tot het symbool „Lo U“ op het LC-display
6
verschijnt.
- In het Low-Volt-bereik kunnen spanningen van 1,0 V tot
11,9 V worden gemeten.
- Na de activering is het Low-Volt-bereik gedurende ca. 10
seconden actief.
- Door aanwezigheid van een spanning ≥ 12 V wordt er
automatisch omgeschakeld naar het grotere spannings-
bereik.
Opmerking:
In het Low-Volt-bereik is de frequentie-indicatie
T
uitgescha-
keld.
Overbelastingsindicatie
Indien de spanning op de teststaven L1/-
2
en L2/+
3
hoger
is dan de toegestane nominale spanning, dan wordt het sym-
bool „OL“ op het LC-display
6
weergegeven en alle LED´s
van de graduele indicator
J
knipperen. De overbelastingsin-
dicatie vindt plaats vanaf: AC 1050 V, DC 1250 V
5. Vermogeninschakeling met vibratiemotor
(afbeelding
B/C)
De beide handgrepen L1
8
en L2
9
zijn voorzien van druk-
schakelaars
7
. Bij bediening van de beide drukschakelaars
wordt er op een lagere inwendige weerstand geschakeld. Hier-
bij wordt een vibratiemotor (motor met onbalans) onder span-
ning gezet. Vanaf ca. 200 V wordt deze in een draaibeweging
gebracht. Naarmate de spanning stijgt, verhogen ook het
toerental en de vibratie. De duur van de test met een lagere
inwendige weerstand (lasttest) is afhankelijk van de omvang
van de te meten spanning. Om ervoor te zorgen dat het ap-
paraat niet ontoelaatbaar wordt verhit, is er een thermische
beveiliging (terugregeling) voorzien. Bij deze terugregeling
daalt het toerental van de vibratiemotor en stijgt de inwendige
weerstand.
De lastinschakeling (beide drukschakelaars zijn ingedrukt) kan
worden gebruikt om …
- blinde spanningen (inductieve en capacitieve spanningen)
te onderdrukken
- condensatoren te ontladen
- een 10/30 mA aardlekschakelaar te activeren. De active-
ring van de aardlekschakelaar vindt plaats door middel
van een test aan de buitengeleider (faseweergave) tegen
PE (aarde). (afbeelding F)
6. Buitengeleider testen (faseweergave)
(afbeelding E)
- Neem de beide handgrepen L1
8
en L2
9
over het vol-
ledige oppervlak vast om een capacitieve koppeling tegen
aarde te garanderen.
- Schakel de spanningstester in door de drukschakelaar
7
in de indicatiehandgreep L2
9
kort te bedienen (blijft
ca. 10 seconden ingeschakeld!). Bij een ingeschakeld ap-
paraat geeft de indicatie „0,0” aan.
- Leg de teststaaf L2/+
3
tegen het te testen installatieon-
derdeel.
Zorg er daarbij in ieder geval voor dat bij de eenpolige bu-
itengeleidertest (faseweergave) de teststaaf L1/-
2
niet
wordt aangeraakt en deze contactvrij blijft.
- Wanneer de rode LED
K
en het symbool
O
op het
LC-display
6
branden, dan ligt op dit installatieonderdeel
de buitengeleider (fase) van een wisselspanning.
Opmerking:
De eenpolige buitengeleidertest (faseweergave) is mogelijk in
het geaarde netwerk vanaf 230 V, 50/60 Hz (fase tegen aarde).
Beschermende kleding en isolerende lokale omstandigheden
kunnen de werking negatief beïnvloeden.
Let op!
Een spanningsvrijheid kan alleen worden vastgesteld door een
tweepolige test.
7. Draaiveld testen
(afbeelding G/H)
- Neem de beide handgrepen L1
8
en L2
9
over het vol-