c) Stroommeting “A”
De spanning in het meetcircuit mag 600 V niet overschrijden.
Meet op het bereik 10A in geen geval stromen van meer dan 10 A resp. in het /
µAmA-gebied stromen groter dan 400 mA: anders spreken de zekeringen aan.
Metingen in het >5 A-gebied mogen max. 30 seconden duren, en worden uitgevoerd
met een interval van 15 minuten.
Begin de stroommeting altijd met het grootste meetbereik en wissel indien nodig naar een
kleiner meetbereik. Voor een meetbereik altijd de stroom op de schakeling uitschakelen. Alle
stroommeetbereiken zijn gezekerd en dus beveiligd tegen overbelasting.
Voor het meten van gelijkstroom “A/DC”
gaat u als volgt te werk:
• Schakel de DMM in en kies de meetfunctie
“A”.
• In de tabel kunnen de verschillende meet-
functies en de mogelijke meetbereiken be-
keken worden. Selecteer een meetbereik
en de bijbehorende meetbussen. Op het
scherm verschijnt “DC”
Meet-
functie
Meet-
bereik
Meet-
bussen
µA
<4000 µA
COM + µAmA
mA
4mA – 399 mA
COM + µAmA
10A
400 mA – 10 A
COM + 10A
• Steek de rode meetkabel in de µA/mA- of 10A-meetbussen Het zwarte meetsnoer stopt u
in de COM-aansluiting.
• Maak nu met de beide meetstiften in serie contact met het meetobject (batterij, schakeling,
enz.). De betreffende polariteit van de meetwaarde wordt samen met de meetwaarde op het
display weergegeven.
Is er bij een gelijkstroommeting voor de meetwaarde een “-”(min)-teken te zien, dan
is de gemeten stroom tegengesteld (of zijn de meetsnoeren verwisseld).
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
143