h) Contactmeting
Contacttemperatuurmeting is alleen toegestaan bij niet draaiende en niet onder
elektrische spanning staande objecten.
Contacttemperaturen zijn alleen tot de toegestane temperatuur van de sensor
mogelijk. Het toegestane temperatuur van de meegeleverde draadsensor bedraagt
-20 tot +250 °C.
Om het volledige meetbereik van het meetapparaat te gebruiken, hebt u een optioneel
verkrijgbare draadsensor met een hogere maximumtemperatuur nodig.
Contactmeting maakt het meten van de temperatuur onafhankelijk van het materiaal
en van de emissiecoefficiënt van het object mogelijk.
Behalve de meegeleverde draadtemperatuursensor kunnen ook alle gewone type-K
thermo-elementen met miniatuurstekker op het apparaat worden aangesloten.
• Open de afdekking om de sensorbus bloot te leggen.
• Steek de stekker van thermo-elementen van de sensor met de juiste polariteit in de
sensorbus. Let hierbij op de markering ‘+’ op de stekker en op de bus. De stekker past
slechts op één manier in de bus.
• Zodra een sensor op het meetapparaat aangesloten is, verschijnt in de meetmodus de
temperatuur van de sensor onder de IR-meetwaarde.
• Verwijder na het meten de sensor en sluit de afdekking om het binnendringen van vuil te
voorkomen.
11. Instellingen
a) Emissiegraad
Het meetinstrument is uitgerust met een instelling van de emissiegraad. Daardoor kunnen bij
verschillende materialen en oppervlakken nauwkeurige meetwaarden bereikt worden.
• Houd de toets MODE ca. 1 seconde ingedrukt om in het instelmenu te komen. Het symbool
voor het emissieniveau knippert.
• Druk op toets ▲ of ▼ om de waarde te veranderen. Houd de toets ingedrukt om alle
instellingen snel te doorlopen.
• Bevestig de invoer met de meettoets of druk op toets MODE om naar de volgende
instelmogelijkheid te gaan.
71