82
- De meetwaarde wordt samen met het stroomtypesymbool “DC” op het scherm
weergegeven.
Van zodra er bij een gelijkstroommeting een min “-” voor de meetwaarde
verschijnt, dan loopt de stroom tegengesteld (of is de polariteit van de
stroomtang verwisseld).
- Verwijder na het meten de stroomtang van het meetobject en schakel het
apparaat uit.
Manuele keuze van het stroomtype “DC”:
In veel situaties is het nodig om het stroomtype manueel te selecteren. Dit kan no-
dig zijn wanneer wisselstroomaandelen overlappen.
- Schakel de DMM in. Het automatische stroommeetbereik is altijd actief.
- Om het stroomtype manueel naar “DC” over te zetten, druk u twee keer op
knop “A”. Elke druk op de knop wordt met een geluidssignaal bevestigd. Op het
scherm verschijnt “DC”. Het symbool “AUTO” wordt weergegeven.
- Door de hoge gevoeligheid en het omgevingsmagneetveld (vb aardmagneet-
veld, etc.) wordt bij gesloten stroomtang in het gelijkstroommeetbereik altijd
een lage stroomwaarde weergegeven. Het scherm moet onmiddellijk voor elke
meting of wanneer de stroomkabel wordt vervangen, manueel op nul worden
gezet.
Voer zonder stroomleider en bij gesloten stroomtang een statistische afwijking
uit. Druk daartoe gedurende ca. 2 seconden op de knop “V” om de “ZERO”-func-
tie te activeren. Een pieptoon bevestigt de nulmeting. Op het scherm wordt de
weergave op nul gezet.
- Voer de meting uit zoals voorheen beschreven.
- Om de AUTO-functie opnieuw in te schakelen, houdt u de knop “A” gedurende
ca. 2 seconden ingedrukt. Een geluidssignaal bevestigt de invoer en het
symbool “AUTO” verschijnt op het scherm.