85
10. BIJKOMENDE FUNCTIES
Met de volgende bijkomende functies kunnen apparaatinstellingen worden uitge-
voerd of bijzondere meetfuncties worden gebruikt.
a) HOLD-functie
De “HOLD” functie houdt de huidige meetwaarde op het scherm vast om deze rus-
tig te kunnen aflezen of verwerken.
Zorg ervoor dat deze functie bij het begin van de test
gedeactiveerd is. Er wordt anders een verkeerd meetresultaat
gesimuleerd!
Let ook op dat de toets “HOLD” bij het begin van de meting niet
wordt ingedrukt (schermweergave bij ingedrukte toets “HOLD”).
Bij geactiveerde Hold-functie bij het begin van de meting, wordt
er geen meetwaarde weergegeven! Als er toch een meting volgt,
een waarschuwingstoon weerklinkt en het scherm begint te
knipperen wanneer de meetwaarde gedurende ca. 50 Counts
overschrijdt.
Voor het inschakelen van de Hold-functie drukt u op de knop “HOLD”. Op het
scherm wordt het symbool “HOLD” weergegeven. Om de Hold-functie uit te scha-
kelen, drukt u op de knop “HOLD”. Het symbool dooft uit.
b) LPF-functie (laagdoorlaafilter)
De LPF-functie maakt in deze meetfunctie A-AC het onderdrukken van onge-
wenste meetsignalen boven de 160 Hz mogelijk. De signalen worden met ca.
-24 dB/octaven gedeselecteerd.
• Druk kort op de toets “LPF”. De invoer wordt met een pieptoon bevestigd. Op
het scherm wordt het symbool “LPF” samen met stroomtype “AC” weergegeven.
- Sluit de stroomtangen aan het te meten voorwerp aan.
- De meetwaarde wordt op het scherm weergegeven.
- Druk op de knop “Inrush” of “A” om naar de normale
meetfunctie terug te keren.
De LPF-functie is alleen in het AC-stroommeetbereik mogelijk.