22
3. Wanneer de gewenste referentiehoogte wordt weergegeven, drukt u op de knop [Mode] om de wijzigingen
te accepteren en terug te gaan naar de hoofdmodus of drukt u op de knop [Select] om naar de volgende
instelling te gaan. In veld 1 begint “ON” of “OFF” te knipperen (afb. 3).
4. Druk op de knop [+] of [-] om te schakelen tussen "ON" en "OFF" zodat het hoogtealarm wordt ingeschakeld
of uitgeschakeld.
5. Wanneer de gewenste instelling wordt weergegeven, drukt u op de knop [Select] om naar de volgende
instelling te gaan. In het midden van veld 2 begint de alarmhoogte te knipperen.
6. Druk op de knop [+] om de instelling voor de hoogte te verhogen of druk op de knop [-] om de instelling te
verlagen.
7. Wanneer de gewenste hoogte wordt weergegeven, drukt u op de knop [Mode] om de wijzigingen te
accepteren en terug te gaan naar de hoofdmodus of drukt u op de knop [Select] om naar de volgende
instelling te gaan. In veld 1 staat de tekst “INT” en in veld 2 begint het tijdsinterval te knipperen (afb. 4).
8. Druk op de knop [+] of [-] om te schakelen tussen de intervallen. Er is keuze uit vier tijdsintervallen: 20
seconden, 1 minuut, 10 minuten of 60 minuten.
De aanbevolen intervallen zijn:
Interval voor activiteiten
Skiën:
20 seconden of 1 minuut
Wielrennen:
20 seconden of 1 minuut
Trektochten:
10 minuten
Bergbeklimmen:
10 minuten of 60 minuten
Opmerking: bij het selecteren van het interval kiest de gebruiker a) de periode voor het registreren van de
hoogte, de stijging/daling en de huidige tijd die worden opgeslagen in het logboek en b) de time-out of de
maximale registratietijd van een logboek. Hoe korter het interval, des te nauwkeuriger is de informatie omdat
de frequentie van de metingen toeneemt. Time-outs worden besproken op pagina 26.
9. Wanneer het gewenste interval wordt weergegeven, drukt u op de knop [Mode] om de wijzigingen te
accepteren en de instellingen af te sluiten.
Wanneer de gebruiker de referentiehoogte van de huidige locatie heeft ingesteld op de bekende hoogte,