NL
74
3. Het terugspringen van de gashendel (
27
) testen: vastzetrem van de remhendel (
6
)
instellen (zie sectie “Parkeren”). Gashendel (
27
) iets draaien. Laat hij zich niet draai-
en of springt hij niet terug, wendt u zich dan aan een vakman of de klantenservice.
4. Weergave van de accustand (
f
) controleren. Indien er slechts één balkje of geen
balkje te zien is, de accu opladen (zie hoofdstuk “Vóór de eerste rit”, sectie “Accupack
verwijderen / plaatsen en accu opladen”).
5. Bandendruk controleren (zie hoofdstuk “Vóór de eerste rit”, sectie “Banden
oppompen”).
Mocht de scooter niet goed functioneren, dan in de hoofdstukken “Storingen
verhelpen” en “Onderhoud” controleren of een fout zelf kan worden opgelost.
Anders dient u zich te wenden aan de klantenservice of eventueel een
gespecialiseerde werkplaats (zie hoofdstuk “Garantie”).
Belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het remmen
• Bij de bediening van de remhendel (
6
) wordt de naafmotor (
14
) automatisch
uitgeschakeld.
• Bij verkeerd gebruik van de remhendel (
6
) kan de controle over het product verloren
gaan. Het remmen moet worden geoefend!
• Erop letten dat de remweg wordt verlengd, hoe hoger het totaalgewicht is.
• Rem met gevoel! Blokkerende wielen hebben een geringere remwerking en kunnen
slingeren en een val veroorzaken.
• Niet remmen in bochten, maar daarvoor.
Wegrijden en stoppen
1. Licht inschakelen (zie hoofdstuk “Vóór de eerste rit”, sectie “Kilometerteller”,
subsectie “Licht in- / uitschakelen”).
2. Het stuur (
2
) met beide handen vasthouden.
3. Eén been op de treeplank (
12
) zetten.
4. Door afzetten zoals met een gewone autoped, wegsteppen.
5. Voorzichtig de gashendel (
27
) draaien en daarbij iets naar voren leunen.
6. Zodra de scooter gaat rijden, de tweede voet op de treeplank (
12
) plaatsen.
7. Eventueel op het zadel (
8
) gaan zitten.
Pas op!
Het gewicht verplaatst zich bij het
gaan zitten of opstaan. Alleen tijdens een langzame rit van positie veranderen.
8. Door het indrukken van de knop
M
(
e
) een snelheidsinterval kiezen (
ECO
,
MID
of
HIGH
).
9. De snelheid wordt door gashendel (
27
) binnen de ingestelde snelheidsinterval
traploos geregeld. Pas bij een veilige hantering accelereren.
10. Voor het remmen de gashendel (
27
) loslaten en de remhendel (
6
) gebruiken. Niet te
abrupt remmen en het gewicht op de scooter licht naar voren verplaatsen.
11. Accelereert de scooter slechts weinig, dan de weergave van de accustand (
f
)
controleren. Accu eventueel opladen (zie hoofdstuk “Vóór de eerste rit”, sectie
“Accupack verwijderen / plaatsen en accu opladen”).
Het stuur (
2
) is niet onbuigzaam maar laat zich iets voorover hellen, aangezien
het niet slechts dient om links of rechts te draaien bij verandering van richting,
00702_DE-EN-FR-NL_A5_V3.indb 74
00702_DE-EN-FR-NL_A5_V3.indb 74
05.09.2016 09:15:17
05.09.2016 09:15:17