60
9. Ingebruikname van de zender
a) Richten van de zendantenne
Rol de zenderantenne (zie afbeelding 2, pos. 1) zijdelings af zodat de antenne in een hoek van 90° tot de verbindingslijn afstandsbediening/model staat. Ze
bereikt u de beste signaaloverdracht. Vermijd om met de top van de zenderantenne naar het model te „richten“.
b) Batterijen plaatsen
Belangrijk!
Gebruik voor de werking van de afstandsbedieningszender uitsluitend batterijen aangezien deze een spanning van 1,5 V/cel hebben. Accu’s
(NiCd/NiMH) hebben slechts een spanning van 1,2 V/cel en zijn daarom niet geschikt voor de stroomvoorziening van de zender of de in de zender
geïntegreerde laadfunctie van de vliegaccu.
Om de batterijen te plaatsen gaat u als volgt te werk:
Het batterijdeksel (1) bevindt zich aan de achterkant van de zender. Druk licht op
het geribbelde vlak (2) en schuif het deksel naar beneden.
Plaats nu 4 batterijen in het batterijvak. Houd hierbij in ieder geval rekening met
de juiste polariteit van de afzonderlijke cellen. Op de bodem van het batterijvak
staat een aanwijzing (3) voor de poolrichting.
Schuif aansluitend het deksel van het batterijvak terug op van onder af, en klik het
vast.
c) Controleren van de stroomverzorging van de zender
Als er nieuwe batterijen geplaatst werden, schakelt u voor testdoeleinden de zender in emt behulp van de functieschakelaar (zie afb. 2, positie 7). Schuif daartoe
de functieschakelaar van de linkse schakelaarstand „OFF“ in de rechter schakelaarstand „ON“. Als teken van een correcte stroomtoevoer licht het rode
bedrijfscontrolelampje (zie afbeelding 2, pos. 3) en de zender geeft drie snel opvolgende, korte geluidssignalen weer.
Als de stroomvoorziening niet meer voldoende is voor een probleemloos gebruik van de zender dan hoort u een waarschuwingssignaal met een interval van 1
seconde. In dit geval dient u het gebruik van uw model zo snel mogelijk te stoppen.
Om de zender verder te gebruiken moeten nieuwe batterijen worden geplaatst.
Let op!
Ook wanneer de ontvangstelektronica in het model een ingebouwde beschermschakelaar heeft, die het ongewild aanlopen van de aandrijfmotor
verhinder, moet u voor elke ingebruikname van de zender controleren, of de stuurknuppel voor de motorfunctie (zie afbeelding 2, pos. 10) zich in
de stand „Motor uit“ bevindt. Hiervoor moet de stuurknuppel helemaal naar beneden geschoven of helemaal naar het lichaam getrokken zijn.
In tegenstelling tot de stuurknuppel voor de richtings- en hoogteroerfunctie, die met veerkracht in zijn middelse stand wordt gehouden, blijft de
stuurknuppel voor de motorfunctie steeds in de laatst ingestelde stand staan.
Afbeelding 3