Gebruik
17
¨
3.7
Voor- en achteruit
rijden
•
Schakel de rolstoel in.
•
Kies de gewenste
snelheidswaarde:
- Met toets 1,2,3 of 4 (A) bij
bedieningskast type ‘DX’.
Binnenshuis of in
voetgangersgebieden, max. toets 3
- Met de draaiknop (D) bij
bedieningskast type ‘Shark’.
- Met de snelheidsregelaar (F) bij
bedieningskast type ‘Shark seats &
lights.
•
Druk de joystick voorzichtig naar
voren of naar achteren, afhankelijk
van de gewenste rijrichting, en de
rolstoel begint te rijden.
Met de joystick stuurt u ook de
snelheid van de rolstoel: hoe meer u
de joystick naar voren duwt vanuit
ruststand, des te sneller zal de rolstoel
vooruit, of achteruit, gaan rijden.
-
De rolstoel reageert zeer direct op
de bewegingen van de joystick.
-
Een mooi vloeiend rijgedrag wordt
verkregen door een rustig en
vloeiend hanteren van de joystick.
Afremmen
Als u de joystick naar de middenstand
zet of loslaat, remt u automatisch af.
Noodstop
1. Trek tijdens het vooruitrijden de
joystick in één beweging geheel
naar achteren, of duw de joystick in
één beweging geheel naar voren
tijdens het achteruit rijden.
2. Laat de joystick direct los als de
rolstoel tot stilstand is gekomen.