onderste gedeelte van het rack gemonteerd te wor-
den. De frontplaat alleen is niet voldoende voor een
veilige bevestiging. Bovendien moet de versterker
via de montagestrips aan de achterzijde met het
rack vastgeschroefd worden.
De hete lucht die uit de versterker geblazen
wordt, moet achterlangs of bovenlangs uit het rack
afgevoerd kunnen worden. Anders hoopt de warmte
zich op in het rack, waardoor niet enkel de verster-
ker maar ook andere toestellen beschadigd kunnen
worden. Bij onvoldoende warmteafvoer moet u in
het rack een ventilator plaatsen boven de versterker.
4
De versterker aansluiten
De in- en uitgangen mogen enkel door een gekwali-
ficeerde vakman uitgevoerd worden en in elk geval
wanneer de versterker uitgeschakeld is.
4.1 De luidsprekers
U kunt 100 V-luidsprekers (figuur 3 en 4) of luidspre-
kers van 8
Ω
resp. luidsprekergroepen met een
totale impedantie van minstens 8
Ω
(figuur 5–8)
aansluiten.
4.1.1 100 V- en monitorluidsprekers
Opgelet! Bij 100 V-luidsprekers (figuur 3 en 4) mag
de totale belasting van de luidsprekers
niet meer dan 240 W
RMS
per kanaal be-
dragen. Anders wordt de versterker over-
belast en eventueel beschadigd. Houd
hierbij ook rekening met de monitorluid-
sprekers van 100 V [op de klemmen
MONITOR (10)].
Sluit voor elke zone de luidsprekers in groepen aan
op de betreffende luidsprekerklemmen (9). Let daar-
bij op de juiste polariteit (positieve en negatieve
aansluitingen zoals weergegeven in figuren 3 en 4).
De positieve aansluiting van de luidsprekerkabel is
altijd speciaal gemarkeerd. Ter controle kunt u voor
elk kanaal een monitorluidspreker van 100 V aans-
luiten op de klemmen MONITOR (10). De klemmen
MONITOR zijn parallelgeschakeld met de klemmen
COM en 100 V/42
Ω
.
4.1.2 Luidsprekers van 8
Ω
resp. luidspreker-
groepen met een totale impedantie van 8
Ω
De figuren 5 tot 8 tonen verschillende mogelijkhe-
den om met betreffende luidsprekers een impedan-
tie van 8
Ω
te realiseren. Sluit de luidsprekers voor
elke zone aan op de klemmen COM en 44 V/8
Ω
(9).
Let daarbij op de juiste polariteit (positieve en nega-
tieve aansluitingen zoals weergegeven in figuren
5–8). De positieve aansluiting van de luidsprekerka-
bel is altijd speciaal gemarkeerd.
4.2 Ingangen
Elk kanaal kan via de XLR-jacks (13) of via de
schroefaansluitingen (14) een afzonderlijk ingangs-
signaal ontvangen. Een ingangssignaal kan echter
ook over beide kanalen verdeeld worden. Druk hier-
voor op de toets ROUTING 1-2 (12), en stuur het
signaal slechts naar een van beide ingangen.
Voor een volledige uitsturing is een signaal van
+4 dBu = 1,2 V nodig. De signaalbron moet gebalan-
ceerd aangesloten worden op de overeenkomstige
ingang. Hierdoor worden storingen optimaal onder-
drukt. Indien de uitgang van de signaalbron ongeba-
lanceerd is (bv. bij cinch-jacks), moet u bij de aan-
sluiting via de XLR-jack een aangepaste adapter
gebruiken (bv. NTA-214 van MONACOR) of bij de
aansluiting via de schroefaansluitingen telkens de
klem
met de GND-klem verbinden. Sluit het sig-
naal aan op
en verbind de massa met GND.
4.3 Netvoeding en noodstroomvoeding
Sluit voor een langdurig gebruik met beveiliging
tegen stroomonderbreking een 24 V-accumulator
aan op de klemmen 24 V
(7). Bij een kabellengte
van maximum 4 m is een minimale dwarsdoorsnede
van 5 mm
2
vereist (bv. Serie CPC-... van
MONACOR). Zodra de noodstroomvoeding aan-
gesloten is, lichten de groene LED’s PWR (3) op.
Opmerking: Bij aangesloten noodstroomvoeding
kunt u de versterker niet uitschakelen met de hoofd-
schakelaar POWER (6). U kunt enkel omschakelen
tussen netvoeding en noodstroomvoeding.
Ten slotte verbindt u het meegeleverde netsnoer
eerst met de jack (8) en plugt u het snoer in een
stopcontact (230 V~ /50 Hz).
5
Werking
1) Plaats beide niveauregelaars LEVEL (1) eerst in
de stand “0”.
2) Schakel de versterker in met de POWER-toets
(6). De groene POWER-LED’s PWR (3) lichten
op.
Bij aangesloten noodstroomvoeding lichten
de LED’s PWR continu op en is de versterker
altijd in werking. Met de POWER-toets kunt u dan
enkel tussen netvoeding en noodstroomvoeding
schakelen. Voor de normale werking moet u met
de POWER-toets naar netvoeding schakelen. In
dit geval schakelt de versterker bij een stroomon-
derbreking automatisch naar de noodstroomvoe-
ding.
3) Stel de beide niveauregelaars LEVEL (1) voor
beide kanalen (zones) in op het gewenste ge-
luidsvolume. Voor elk kanaal zijn er VU-LED’s
(2). Bij oversturing licht de betreffende rode
CLIP-LED op. In dit geval moet u het geluidsvo-
lume met de overeenkomstige regelaar vermin-
deren.
4) Voor een betere verstaanbaarheid kunt u met de
toets 400 Hz (11) voor elk kanaal afzonderlijk een
hoogdoorlaatfilter (400 Hz, 6 dB/oct.) inschake-
len. In geval van twijfel moet u de toets indruk-
ken. Zo onderdrukt u laagfrequente ruis.
el panel delantero solamente no es suficiente para
una fijación segura; adicionalmente el amplificador
tiene que estar atornillado con las fijaciones de
detrás al rack.
El aire caliente generado por el amplificador
tiene que estar evacuado detrás o arriba, sino, hay
acumulación de calor dentro el rack: no sólo el
amplificador, pero también los otros aparatos pue-
den estar dañados: si el evacuación del calor en el
rack no es suficiente, insertar un ventilador en el
rack encima del amplificador.
4
Conexiones
Sólo un técnico habilitado puede efectuar todas las
conexiones, el amplificador tiene que estar des-
conectado en todo caso.
4.1 Altavoces
Es posible conectar altavoces Public Address
(esquemas 3 y 4) o altavoces 8
Ω
o grupos de alta-
voces con una impedancia total de 8
Ω
al menos
(esquemas 5–8).
4.1.1 Altavoces monitor o PA
¡Importante! para altavoces PA (esquemas 3 y 4),
la carga total por los altavoces no
puede ser más alta que 240 W
RMS
por canal sino, el amplificador está
en sobrecarga y podría ser dañado.
Altavoces monitor 100 V [a las bor-
nes MONITOR (10)], tienen que ser
contabilizados.
Conectar los altavoces en grupos para cada zona a
las bornes correspondientes (9): respetar la polari-
dad (plus y menos, esquemas 3 y 4). La conexión
plus de los cables altavoces es siempre marcada
especialmente. Para cada canal, es posible conec-
tar un altavoz monitor 100 V a las bornes MONITOR
(10) para efectuar controles. Las bornes MONITOR
están conectadas en paralelo a las bornes COM y
100 V/42
Ω
.
4.1.2 Altavoces 8
Ω
o grupos de altavoces con
una impedancia total de 8
Ω
Los esquemas 5 a 8 muestran las diferentes posibi-
lidades para llegar a una impedancia de 8
Ω
con
altavoces correspondientes. Conectar los altavoces
para cada zona a las bornes COM y 44 V/8
Ω
(9);
respetar la polaridad (conexiones plus y menos
según figs. 5 a 8), la conexión plus de los cables
altavoces es siempre marcada especialmente.
4.2 Entradas
Cada canal puede recibir vía las tomas XLR (13) o
las bornes con tornillo (14) una señal de entrada
distinto. Una señal de entrada puede ser repartida
también en dos canales: apretar la tecla ROUTING
1-2 (12), aplicar la señal sólo a una de las dos en-
tradas.
Para un nivel óptimo, una señal de +4 dBu =
1,2 V es necesaria. La fuente debería estar conec-
tada en simétrico con la entrada correspondiente.
Así la mejor supresión de las distorsiones es
obtenida. Si la salida de la fuente es asimétrica (por
ejemplo con tomas RCA), utilizar en caso de cone-
xión vía la toma XLR un adaptador (p. ej. NTA-214
de MONACOR) o conectar la borna
a la borna
GND en caso de conexión vía las bornes con tor-
nillo. Conectar la señal al
y la masa a GN.
4.3 Alimentación y alimentación de socorro
Para un funcionamiento en continuo con protección
contra un corte de corriente, conectar un acumulador
24 V a las bornes 24 V
(7). Para un tamaño de
cable hasta 4 m, la sección del cable tiene que ser al
menos de 5 mm
2
(p. ej. seria CPC-... de MONACOR).
Cuando la alimentación de socorro está aplicada, los
diodos PWR (3) verdes se encienden.
Nota: Cuando la alimentación de socorro está
conectada, no es posible apagar el amplificador con
el interruptor principal POWER (6). Permite única-
mente conmutar entre la alimentación de socorro y
la alimentación de la red.
Finalmente conectar el cable de red entegrado a la
toma (8), después a la red 230 V~/50 Hz.
5
Funcionamiento
1) Poner los dos ajustes LEVEL (1) en la posición
“0”.
2) Encender el amplificador con la tecla POWER
(6), los LEDs verdes PWR (3), testigos de funcio-
namiento, se encienden.
Si una alimentación de socorro está conec-
tada, los LEDs PWR se encienden en continuo,
el amplificador está siempre en función. Con la
tecla POWER, se puede únicamente conmutar
entre la alimentación de la red y la alimentación
de socorro y a reverse. Para un funcionamiento
normal, conmutar sobre la alimentación de la red
con la tecla POWER. En caso de corte de corri-
ente, el amplificador conmuta automáticamente
sobre la alimentación de socorro.
3) Ajustar los dos potenciómetros LEVEL (1) para
los canales (zonas) en el volumen deseado.
Cada canal está dotado de una pantalla de nivel
(2). En caso de sobrecarga, el LED rojo CLIP co-
rrespondiente se enciende. Entonces reducir el
volumen con el potenciómetro correspondiente.
4) Para una mejor comprensión de los anuncios, es
posible conectar un pasa-alto (400 Hz, 6 dB/oct),
separadamente para cada canal con la tecla
400 Hz (11). En caso de duda, la tecla debería
estar apretada. Así los ruidos dentro las frecuen-
cias muy bajas estarán suprimidos.
6
Circuitos de protección
El amplificador está protegido a las entradas con un
filtro pasa-alto 50 Hz contra los ruidos y con un filtro
pasa-bajo 30 kHz contra los ruidos de las altas fre-
cuencias. Diferentes circuitos de protección están
previstos contra la sobrecarga y sobrecalenta-
miento. Cuando un circuito de protección está
11
E
NL
B