46
2. INSTALLATIE EN GEBRUIK
Opmerking:
De informatie die u in deze handleiding
vindt, is geschreven om de gebruiker te helpen bij
het gebruik en onderhoud van de compressor.
Sommige illustraties kunnen details weergeven die
kunnen verschillen van die van uw compressor.
WIJ BEHOUDEN ONS HET RECHT VOOR OM WAAR
NODIG WIJZIGINGEN AAN TE BRENGEN ZONDER
VOORAFGAANDE KENNISGEVING.
2.1 INSTALLATIE
Nadat u de compressor uit de verpakking heeft
gehaald, de perfecte integriteit ervan heeft vastgesteld
en u zich ervan heeft vergewist dat deze tijdens het
transport niet is beschadigd,
voert u de volgende
handelingen uit:
• Monteer de wielen en/of de rubberen onderdelen.
• Plaats de compressor op een vlakke ondergrond
of hooguit met een helling van 10 ° op een
goed geventileerde plaats, beschermd tegen
weersinvloeden en in een niet-explosieve omgeving.
• ZORG ERVOOR DAT U DE COMPRESSOR OP DE
JUISTE MANIER VERVOERT, DEZE NIET KANTELT EN
NIET OPTILT MET HAKEN OF TOUWEN.
• Controleer bij plaatsing op een hellend oppervlak
of de compressor niet verplaatst, blokkeer indien
nodig de wielen met geschikte middelen. Indien
de compressor op een plank wordt geplaatst, dient
te worden gewaarborgd dat de plank het gewicht
van de compressor kan dragen en dat deze niet kan
vallen, en dient de plank goed te zijn bevestigd.
• Voor een goede ventilatie en effectieve koeling is het
belangrijk dat de compressor zich op ten minste 50
cm afstand van een muur/obstakel bevindt.
2.2 ELEKTRISCHE VERBINDING
De compressoren worden compleet met elektrische
kabel en bipolaire s aarde geleverd. Het is
belangrijk om de compressor aan te sluiten op een
stopcontact met aardverbinding, beschermd door
een geschikte differentieelschakelaar (thermische
magneet).
2.3 OPSTARTEN
Controleer of de netspanning overeenkomt met
wat staat aangeduid op het typeplaatje en dat het
toegestane tolerantiebereik binnen ± 5% ligt.
• Steek de stekker in het stopcontact en start de
compressor door de knop van drukschakelaar
(5)
naar de "I” (AAN)-stand te plaatsen.
• De werking van de compressor is volledig
automatisch en wordt geregeld door de
drukschakelaar die de compressor stopt wanneer
de druk in de tank de maximale waarde bereikt en
deze opnieuw start wanneer de druk tot de minimale
waarde daalt. Gewoonlijk is het drukverschil tussen
de maximale waarde en de minimale waarde
ongeveer 2 (29 psi).
Bijv.: de compressor stopt wanneer deze 8 bar (116 psi)
(max) bereikt en start automatisch opnieuw als de druk
in de tank is gedaald tot 6 bar (87 psi).
Nadat u de compressor op het elektriciteitsnet heeft
aangesloten, voert u een lading bij maximale druk uit
en controleert u de exacte werking van de machine.
Sommige modellen zijn uitgerust met een uitlaatklep,
wat van nut is om het daaropvolgende opstarten te
vergemakkelijken. Een blaasstoot die samenvalt met
het stoppen van de motor is dan ook normaal.
2.4 MOTORBESCHERMINGEN
De compressoren zijn uitgerust met een
amperometrische thermische bescherming met
handmatige reset, die zich aan de buitenkant op het
deksel van de klemmenkast bevindt. Wacht een paar
minuten als de thermische interventie optreedt en
reset vervolgens handmatig de RESET-schakelaar
(10).
Indien de bescherming bij een succesvolle herstart
opnieuw intervenieert, is het raadzaam om de
compressor uit te schakelen, de stroomtoevoer af
te sluiten en contact op te nemen met een erkend
servicecentrum.
2.5 AANPASSING VAN DE WERKDRUK
Het is niet altijd nodig om de maximale druk
te gebruiken, meestal werkt het pneumatische
gereedschap op een lagere druk. Controleer altijd
de juiste werkdruk van het gereedschap dat u wilt
gebruiken.
Bij compressoren die zijn uitgerust met een
drukregelaar
(6)
is het nodig om de werkdruk aan te
passen. Stel de druk in op de gewenste waarde door
de knop rechtsom te draaien om de druk te verhogen
en linksom te draaien om de druk te verlagen.
Zodra de gewenste druk is bereikt (wat kan worden
gecontroleerd op de manometer
7
) dient de knop
te worden vergrendeld door deze naar beneden te
drukken.
Indien niet aanwezig op de machine, is de gebruiker
verantwoordelijk om te voorzien in aftap- en
drukverminderingsmiddelen op de distributielijn.
2.6 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK
• Voorkom het losschroeven van verbindingen met de
onder druk staande tank, zorg er altijd voor dat de
NL