35
ń
Om een goede invulling te bereiken, bijv. om het karakter van de schaduw-
werking te behouden, wordt aanbevolen op de flitser een diafragmawaarde
lager te nemen dan het op de camera ingestelde getal. In het voorbeeld werd
op de camera diafragma 8 ingesteld. Wij raden dus aan, op de flitser dan
5,6 in te stellen.
Let erop, dat de bron van het tegenlicht niet rechtstreeks op de foto-
sensor van de flitser schijnt. De elektronica van de flitser zou daardoor
in verwarring worden gebracht.
8.2 Invulflitsen met handbediening
Met behulp van de deelvermogens heeft u bij handbediening de mogelij-
kheid, de gewenste opheldering bewust te sturen.
Volledige opheldering van de schaduwen
Bepaal met de camera of met een belichtingsmeter de vereiste combinatie
van diafragma en belichtingstijd en stel deze op de camera in. De reikwijdte
van de flitser wordt in het instel centrum aangegeven. Wanneer de onder-
werpsafstand kleiner is dan de aangegeven reikwijdte, kan een deelvermo-
gen worden gekozen om de afstand aan te passen.
Gereduceerde opheldering van de schaduwen
Bepaal met de camera of met een belichtingsmeter de vereiste combinatie
van diafragma en belichtingstijd en stel deze op de camera in. Om minder
opheldering van de schaduwen te verkrijgen dan bij de volledige ophelde-
ring, kunt u het deelvermogen aan de flitser een stop lager zetten.
8.3 Invulflitsen met TTL-functie
Bij sommige cameramodellen wordt automatisch in de program- c.q. auto-
matiekfuncties een invulflitsregeling uitgevoerd. Door de grote verscheiden-
heid aan cameragestuurde invulflits-regelingen bij de moderne camera’s is
het hier niet mogelijk, de instelmethoden uitvoerig te beschrijven. In de regel
vindt u in de gebruiksaanwijzing van uw camera hiervoor de nodige aanwij-
zingen. Bij camera’s zonder eigen invulflitstechniek is in principe ook bij de
TTL-flitsfunctie invulflits met de flitser mogelijk. De uitwerkingen van het invul-
licht is hierbij echter van de eigenschappen van het camera TTL-meetsysteem
☞
afhankelijk. In veel gevallen verdient daarom de werkmethode van invulflit-
sen-met-automatiek aanbeveling.
9. Verlichtingshoek en groothoekvoorzetstuk
Met het groothoekvoorzetstuk wordt de horizontale verlichtingshoek van 62 °
naar 65 ° en de verticale verlichtingshoek van 42 ° naar 65 ° vergroot.
Het groothoekvoorzetstuk moet bij brandpuntsafstanden van minder dan
28...35 mm ( kleinbeeld 24 x 36 mm ) c.q. minder dan 50...75 mm ( for-
maat 6 x 6 cm ) worden gebruikt.
De flitsreikwijdten verminderen bij het opsteken van het groothoekvoorzetstuk
automatisch.
10. Belichtingscorrecties
De belichtingsautomatieken zijn afgestemd op een reflectie van 25 % (gemid-
delde reflectiegraad van flitsonderwerpen). Een donkere achtergrond die
veel licht absorbeert en een lichte achtergrond die sterk reflecteert ( bijv.
opnamen met tegenlicht ), kunnen aanleiding vormen tot over- resp. onder-
belichting.
10.1 Belichtingscorrectie bij flitsen met automatiek
Om het bovengenoemde effect te compenseren, kan de belichting door het
openen en sluiten van het cameradiafragma worden gecorrigeerd. Bij een
overwegend lichte achtergrond onderbreekt de sensor van de flitser de lich-
tafgifte te vroeg en het eigenlijk te fotograferen onderwerp wordt te donker.
Bij een donkere achtergrond wordt de lichtafgifte te laat onderbroken en het
onderwerp wordt te licht.
lichte achtergrond:
cameradiafragma 1/2 tot 1 stop openen
( bijv. van 5,6 naar 4 )
donkere achtergrond:
cameradiafragma 1/2 tot 1 stop sluiten
( bijv. van 8 naar 11 )
☞
☞