32
ń
door de instellingen.
• Draai het instelwieltje
(afb. 3) tot in het venster
(afb. 3) „TTL“ ver-
schijnt.
• Schuif de sleutelschakelaar naar boven waardoor u de instellingen ver-
grendelt.
De max. reikwijdte voor de op de camera ingestelde diafragmawaarde kan
op de instelschijf op de reflector tegenover die diafragmawaarde worden
afgelezen. Stel het pijltje
(afb. 4) in op de stand ’MAN.:1’. De minimale
flitsafstand bedraagt ong. 20% van de maximale reikwijdte.
Voor testen van de flitsreikwijdte is alleen ontspannen met de camera
en niet met de handontspanknop van de flitser mogelijk (indien moge-
lijk de camera hierbij op meervoudige belichting zetten).
4. Flitsen met automatiek
In de functie van flitsen met automatiek meet de fotosensor het door het
onderwerp gereflecteerde licht. De flitser onderbreekt de uitstraling van het
licht na het bereiken van de vereiste hoeveelheid licht. Daardoor hoeft bij
een afstandsverandering geen nieuwe diafragmaberekening en -instelling te
worden uitgevoerd, zolang het onderwerp zich maar binnen het aangege-
ven automatiek-flitsbereik bevindt.
De fotosensor van de flitser moet op het onderwerp gericht zijn, waarheen
de hoofdreflector van de flitser ook gericht staat. De fotosensor heeft een
meethoek van 25°. De sensor meet alleen gedurende de eigen lichtafgifte
van de flitser.
Bij flitsen met automatiek beschikt de gebruiker over 8 automatiekdiafragma-
’s.
Instelmethode voor het flitsen met automatiek:
Instelvoorbeeld:
Verlichtingsafstand: 5 m
Filmgevoeligheid: ISO 100/21°
• Camera volgens de opgaven van zijn gebruiksaanwijzing instellen.
☞
• Flitser met hoofdschakelaar
(Afb. 6) inschakelen.
• Stel de filmgevoeligheid in met de instelknop
(afb. 1) op de lampstaaf.
De flitsafstand van 5 m veroorlooft, met inachtneming van de max. grens-
reikwijdte, de automatiekdiafragma’s 11 - 8 - 5,6 - 4 - 2,8 - 2 - 1,4 en 1.
• Stel met het instelwieltje
(afb. 3) in op een van de automatiekdiafrag-
ma’s. De minimale flitsafstand bedraagt ong. 10% van de max. grensreik-
wijdte.
• Diafragma op de flitser en de camera op hetzelfde getal instellen.
Met het oog op de kleinst mogelijke scherptediepte (bij portretopnamen
gewenst) bevelen wij aan om diafragma 1 te nemen. Bij groepsfoto’s waar
veel personen achterelkaar staan, bevelen wij diafragma 11 aan.
• Flitsparaatheid afwachten - groene LED licht op.
Het onderwerp moet zich op ongeveer het derde deel van het
afstandsbereik bevinden. Daarmee heeft de elektronica voldoende speelru-
imte voor de belichting, wanneer dat nodig is.
De flitsafstanden van elk automatiekdiafragma overlappen elkaar. Door
deze overlapping kan het te fotograferen onderwerp altijd in het middelste
derde deel worden geplaatst.
Voorzichtig bij zoomobjectieven !
Deze kunnen op grond van hun constructietype lichtverlies tot een hele
stop veroorzaken. Zij kunnen ook bij verschillende instellingen van de
brandpuntsafstand verschillende effectieve diafragmawaarden heb-
ben. Deze eventueel door een met de hand te corrigeren instelling van
de diafragmawaarde op de flitser compenseren !
5. Flitsen met handbediening
In deze flitsfunctie wordt de volle energie door de flitser uitgestraald, voorzo-
ver er geen deelvermogen ingesteld staat ( M 1/2 - M 1/256 ) .De aanpas-
sing aan de opnamesituatie kan door de instelling van het diafragma op de
camera worden uitgevoerd.
Wanneer de ingestelde waarde niet met de daadwerkelijke afstand overeen-
☞
☞