53
Opvulling van de bouwput en vullen van de tank
De opvulling van de tank moet laagsgewijs met steenslag 0/16
gebeuren, waarbij in lagen van max. 30 cm/laag door middel
van een licht verdichtingsapparaat tot Dpr=97 % moet worden
verdicht. Parallel hieraan moet de tank met water worden ge-
vuld, zodat tussen niveau vloeistofspiegel en niveau opvulma-
teriaal maximaal een verschil van 30 cm voorkomt.
Ingroei van wortelen
Bij inbouw in de buurt van bomen, struiken en heesters moet
ingroei van wortelen op betrouwbare wijze worden voorkomen.
Inbouw in op helling gelegen terrein
Wanneer de vetafscheider wordt ingebouwd op een op een
helling gelegen terrein, moet absoluut worden opgelet dat de
zijwaarts duwende druk van de aarde bij onverstoorde grond
wordt opgevangen door een navenant ontworpen steunmuur.
Vorstvrije diepte bij gebruik door het gehele jaar
Neem bij de inbouw van de vetafscheider absoluut de lokaal
vastgelegde vorstvrije diepte in acht. Om ook 's winters een
vlot gebruik te waarborgen moeten bij de inbouw ook de toe-
en afvoerleiding op een vorstvrije inbouwdiepte worden gelegd.
In de regel ligt de vorstvrije diepte, tenzij anders aangegeven
door de overheid, op ca. 80 cm.
5.4 Controles vóór de inbouw
Direct vóór het inbrengen van de tank in de bouwput moet de
expert van de met de inbouw belaste firma het volgende con-
troleren en attesteren:
- de tankwand is onbeschadigd;
- de voorgeschreven staat van de bouwput, met name met be-
trekking tot de afmetingen en de bodembedding;
- de kwaliteit van de korrelgrofte van het opvulmateriaal.
Inbouw in het grondwater is mogelijk wanneer de grondwater-
stand niet boven de bovenkant van de tank komt.
5.5 Inbouw
Attentie a.u.b.:
Van het weer afhankelijke invloeden of afkoeling van de tank ti-
jdens de installatiefase (door vulling met koud water), kunnen
bij waterreservoirs, in de grond ingebouwde afscheiders en
kleine zuiveringsinstallaties tot van de catalogusopgaven afwi-
jkende afmetingen
voeren. Controleer daarom vóór de installatie met name de
hoogteopgaven op hun werkelijke afmeting.
Plaatsen
De tanks moeten met behulp van geschikte voorzieningen zon-
der te stoten in de bouwput worden gebracht en op de bodem-
bedding worden geplaatst (zie ook hoofdstuk „Transport“).
Vullen tank en opvullen bouwput
Om vervormingen van de tank te voorkomen moet het vullen
van de tank en het opvullen van de bouwput parallel worden
uitgevoerd.
Het tankomhulsel moet met een breedte van minimaal 50 cm
worden gemaakt. De afzonderlijke lagen moeten niet groter
dan 30 cm zijn. Zij moeten met lichte verdichtingsapparaten
worden verdicht (minim. Dpr=97%). Een beschadiging van de
tankwand en verplaatsing van de tanks tijdens en na de inbouw
moet uitgesloten worden. De automatische afsluiter blijft gedu-
rende het gehele vulproces van de installatie gesloten.
Aansluiting tank
De evtl. aanwezige transportbeveiligingen moeten worden ver-
wijderd. Attentie, de aansluitende buisstukken moeten worden
beschermd tegen beschadigingen om constante dichtheid te
garanderen. Ter bevestiging van een correcte inbouw moet vo-
ordat de dragende laag wordt gemaakt een controle op lekkage
worden gedaan en gedocumenteerd. Om de aansluiting gem-
akkelijker te maken moeten de aansluitende buisstukken en de
contrastukken voldoende worden ingevet.
De overgang van valleidingen naar horizontale leidingen dient
te worden uitgevoerd met twee leidingbochten van 45° en een
minimaal 250 mm lang tussenstuk. Er moet vóór de afschei-
derinstallatie een bezinktraject worden voorzien, waarvan de
lengte minimaal overeenkomt met de 10-voudige nominale do-
orlaat van de toevoerbuis.
Afhankelijk van de installatiesituatie moet een voldoende
dragende belastingverdeling worden gemaakt:
- Bij groep E2 met standaardwegopbouw conform installatie 3
en 4
- Bij groep E4 met een plaat voor verdeling van de belasting
conform installatie 5 en 6
Monsternameput aansluiten
Voorzieningen voor monstername moeten in de stroomrichting
direct achter de afscheider worden geplaatst. De monsterna-
mevoorziening van de afscheiderinstallatie moet vrij toeganke-
lijk zijn en zodanig geplaatst dat uitsluitend afvalwater wordt
ontnomen dat door de afscheider is gestroomd.
Ventilatie en ontluchting
Conform DIN EN 1825-2 moeten vetafscheiderinstallaties en
hun toe- en afvoerleidingen voldoende worden geventileerd en
ontlucht. Zodoende moet de toevoerleiding als
ventilatieleiding tot boven het dak worden gevoerd. Alle aans-
luitleidingen met meer dan 5 m lengte moeten afzonderlijk wor-
den ontlucht. Als de toevoerleiding langer dan 10 m is en er
geen afzonderlijk ontluchte aansluitleiding aanwezig is, dan
moet de toevoerleiding in de buurt van de afscheider worden
voorzien van een extra toevoerleiding.
Lipafdichting DN 600
In de uitboring in de dom leggen en invetten Afdichtingsvlakken
vóór inbouw controleren op schoon zijn en beschadigingen.
5. Inbouw en montage