52
Tijdens de tussentijdse opslag van de vetafscheider en tot
en met de voltooiing van de inbouwwerkzaamheden moe-
ten op de bouwplaats geschikte beveiligingsmaatregelen
worden getroffen om ongelukken en beschadigingen van
de vetafscheider te beletten.
Het hoofdstuk Veiligheidsinstructies moet in acht worden
genomen!
5.1 Inbouwvoorwaarden
De inbouw dient uitsluitend te worden uitgevoerd door bedri-
jven die beschikken over vakervaring, geschikte apparaten en
voorzieningen en toereikend geschoold personeel.
De bodemgesteldheid moet vastgelegd zijn met het oog op
bouwtechnische geschiktheid (bodemclassificatie voor bouw-
technische doeleinden DIN 18196). De maximaal optredende
grondwaterstand moet vastgesteld zijn. Bij waterdichte bo-
dems is dwingend vereist dat kwelwater voldoende afgevoerd
wordt (drainage). De optredende soorten belasting zoals max.
verkeersbelasting en inbouwdiepte moeten opgehelderd zijn.
De vetafscheiders voor plaatsing in de grond moeten buiten
het gebouw zo dicht mogelijk bij de afvoeren worden ingebou-
wd. In voorkomende gevallen moeten de aansluitleidingen van
de toevoer naar de vetafscheider met thermische isolatie of
verwarmd worden aangelegd. Door gebruik te maken van tele-
scopische opzetstukken wordt de vereiste vorstvrije inbouw-
diepte bereikt en wordt een eenvoudige aanpassing aan de
toe- en afvoerleiding (kanaal) tot stand gebracht. De afdekkin-
gen voor de belastingsklassen A / B / D zijn stankdicht vastge-
schroefd en komen overeen met EN 124.
Op de toe- en afvoer van de afscheidingsinstallatie mogen af-
valwaterbuizen en vormstukken worden aangesloten van
- polyvinylchloride (PVC-U ) conform DIN EN 1401-1 in combi-
natie met DIN 19534-3,
- polyethyleen (PE) conform DIN EN 12666-1 in combinatie met
DIN 19537-3 of
- polypropyleen (PP) conform DIN EN 1852-1
In beginsel moeten de voorschriften uit DIN EN 124 en DIN EN
476 worden aangehouden.
5.2 Opvulmateriaal
Fundering:
gebroken steen (max. korrelgrofte 0/16)
Tankbedding:
zand
Tankomhulsel:
gebroken steen (max. korrelgrofte 0/16)
Bereik buiten
Tankomhulsel:
materiaal van geschikte kwaliteit
Deklaag:
humus e.d.
5.3 Bouwput
Voorwaarde aan de aanwezige vloer
De bouwgrond moet voldoende draagkracht garanderen. De
afscheidingsinstallatie mag uitsluitend worden gemonteerd in
vloeren conform ATV-DVWK-A 127 van
- groep G1 of G2 of
- groep G3 of G 4 met ten minste Dpr = 97%, waarbij vervolgens
ervoor gezorgd moet worden dat voldoende afvoer (drainage)
van kwelwater ontstaat.
Voorbereiding van de bouwput
De bouwgrond moet horizontaal en egaal zijn voor opstelling
over het gehele vlak. Als fundering moet worden gezorgd voor
een verdichte laag steenslag 0/16 (dikte minim. 30 cm, Dpr=97
%), die laagsgewijs wordt verdicht met een max. laagdikte van
30 cm/laag. Voor de bedding is 3-10 cm zand nodig, verdicht
tot Dpr-97 %). De afstand tussen de wand van de bouwput en
de tank moet minimaal 50 cm bedragen. Met betrekking tot de
hellingshoek moeten de eisen conform DIN 4124 worden na-
geleefd. De diepte van de bouwput moet zodanig worden ge-
dimensioneerd dat de grenzen van de afdekking met aarde niet
worden overschreden.
MIN ≤ TEÜ ≤ MAX (zie hoofdstuk „Maattekening“).
Plaatsing en aansluiting van de tank
De tank moet in de voorbereide bouwput worden geplaatst, op
de beoogde afvalwaterleiding worden uitgelijnd, in het water
worden uitgelijnd en permanent dicht op de afvalwaterleidingen
worden aangesloten.
5. Inbouw en montage
Onderbouw
Steenslag 0/16 verdicht met Dpr ≥ 97%
Tankbedding Zand verdicht met Dpr=97%
afscheider
Conform statische berekening
Opvulling
Steenslag 0/16 verdicht met Dpr ≥ 97%
Bouwgrond
G1 of G 2 conform ATV-DVWK-A 127 of
G3 of G4 conform ATV-DVWK-A 127 verdicht
met Dpr ≥ 95%, waarbij er vervolgens voor ge-
zorgd moet worden dat voldoende afvoer
(drainage) van kwelwater ontstaat
Deklaag
Bij klasse E (SLW 60) plaat voor belastingver-
deling conform statica. Bij klasse E (PKW) laag
voor belastingverdeling
bovenkant tank
3-10cm
≥30cm
≥50cm
≥70cm
≥70cm
6
4
5
1
2
3
≥50cm
b nach
DIN 4124
7