110
Nederlands
4.11 Positie van de symbolen op het voertuig
Instructie
Onleesbare of verdwenen symbolen onmiddellijk vervan-
gen.
4.12 Veiligheidsinrichtingen
Veiligheidsinrichtingen dienen voor de bescherming van
de gebruiker en mogen niet buiten werking worden gesteld
en de functies ervan mogen niet worden omzeild.
Neem de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken in
acht!
4.12.1Startvergrendelkring
Voorwaarden voor het starten van de motor:
Bestuurder zit op de bestuurdersstoel
Neutrale positie van de rijrichtingschakelaar
Instructie
Als de richtingkeuzeschakelaar in de voorwaartse of ach-
terwaartse richting staat, als de motor wordt gestart, kan
de motor nog steeds worden gestart, maar rijden is alleen
mogelijk als de richtingkeuzeschakelaar eerst in de neutra-
le stand wordt gezet.
Accu-ontkoppelingsrelais is geactiveerd. Zie hoofdstuk
'Schakelaar accu-ontkoppelingsrelais'.
1
Accu-ontkoppelingsrelais
4.12.2Stoelcontactschakelaar
Als de bestuurdersstoel niet belast is:
Kan met het voertuig niet gereden worden.
Kan de PTO voor niet ingeschakeld worden of schakelt
uit.
4.12.3Parkeerrem
De parkeerrem heeft hydraulische druk nodig om te los-
sen. Bij een uitgeschakelde motor wordt de rem automa-
tisch bediend.
Bij een draaiende motor en de rijrichtingshendel op NEU-
TRAAL is de parkeerrem eveneens aangetrokken.
Instructie
Het waarschuwingslampje in de multifunctionele indicatie
"Parkeerrem aangetrokken" brandt bij een aangetrokken
parkeerrem.