ONDERHOUD 4
15
4.4
LUCHTFILTER ____________________________________________________________
Controleer de service-indicator dagelijks. Als de rode band in
venster (
B)
verschijnt, dient het filter te worden vervangen.
Verwijder het element niet voor inspectie of reiniging.
Onnodige verwijdering van het filter verhoogt het risico op het
toevoeren van stof en andere verontreinigingen naar de motor.
Wanneer service is vereist, reinig dan eerst de buitenkant van
het filterhuis en verwijder daarna het oude element zo
voorzichtig mogelijk.
1.
Maak de binnenkant van het filterhuis zorgvuldig schoon,
ervoor zorgend dat er geen stof in de luchtinlaat komt.
2.
Inspecteer het nieuwe element. Gebruik nooit een
beschadigd of verkeerd element.
3.
Monteer het nieuwe element en zorg voor correcte
plaatsing. Stel de indicator terug door knop
(A)
in te
drukken.
4.
Bij het terugplaatsen van de kap dient te worden gezorgd
dat deze volledig rond het filterhuis sluit. De stofuitdrijver
moet omlaagwijzen.
5.
Controleer alle slangen en luchtkanalen. Zet de
slangklemmen goed vast.
Afb. 4A
4.5
BRANDSTOF _____________________________________________________________
Hanteer brandstof voorzichtig met het oog op de grote
ontvlambaarheid ervan
. Gebruik een goedgekeurde
brandstofhouder waarvan de schenktuit in de vulhals past.
Gebruik geen blikken of trechters om brandstof over te gieten.
• Vul de brandstoftank tot 25 mm onder de vulhals.
• Gebruik schone, verse #2 dieselolie met een minimum
cetaangetal van 45. Zie de motorhandleiding voor
aanvullende informatie.
• Controleer de brandstofleidingen en klemmen telkens na 50
bedrijfsuren. Bij het eerste teken van beschadiging moeten ze
worden vervangen.
• Bewaar brandstof volgens plaatselijke, provinciale of
landelijke verordeningen en de aanbevelingen van uw
brandstofleverancier.
• De tank mag nooit worden overvuld of geheel leeg raken.
4.6
BRANDSTOFSYSTEM ______________________________________________________
Zie
sectie 6.2
voor specifieke perioden tussen
onderhoudsbeurten.
Vóór terugplaatsing van het filter moet het filterhuis worden
schoongemaakt, evenals het gedeelte rond het filter.
Voorkomen moet worden dat vuil het brandstofsysteem
binnendringt.
Ontlucht het brandstofsysteem na verwijdering van het
brandstoffilter en de leidingen, of wanneer de brandstoftank is
leeggeraakt. Zie de Motorhandleiding.
Vervanging van het brandstoffilter:
1.
Sluit de brandstofklep op de tank. Verwijder het oude filter
en ontdoe u ervan.
2.
Breng een dun olielaagje aan op de pakking en draai het
nieuwe filter handvast.
3.
Vul de brandstoftank. Open de brandstofklep op de tank
en ontlucht het filter. Zie de Motorhandleiding.
A
B
LF017
WAARSCHUWING
Zolang de motor loopt of nog warm is, mag de brandstofdop
nooit van de tank worden verwijderd of brandstof worden
bijgevuld.
Tijdens het hanteren van brandstof mag niet worden
gerookt. De tank mag nooit in een besloten ruimte worden
gevuld of afgetapt.
Mors geen brandstof. Waar dit wel gebeurt, dient het
gemorste onmiddellijk zorgvuldig te worden opgenomen.
Brandstofhouders mogen nooit worden gehanteerd nabij
een open vlam of enig apparaat dat vonken kan afgeven
waardoor de brandstof of dampen ervan kunnen ontsteken.
Zorg ervoor dat de brandstof na terugplaatsing stevig
vastzit.
!