4 ONDERHOUD
22
4.22 STALLING _______________________________________________________________
Algemeen
1. De maaier dient eerst grondig te worden gewassen en
gesmeerd. Repareer en lak beschadigd of blootgesteld
metaal.
2. Inspecteer de maaier, draai alle bevestigingen vast en
vervang versleten of beschadigde onderdelen.
3.
Tap de radiator af en vul hem opnieuw
.
4. Maak de banden grondig schoon en stal de maaier
zodanig dat de banden onbelast zijn. Als de maaier
niet op draagsteunen staat, controleer de banden dan
regelmatig en breng ze waar nodig opnieuw op
spanning.
5. Houd de machine en alle accessoires tijdens de
stalling schoon, droog en beschermd tegen het weer.
Stal de uitrusting nooit nabij een open vlam of
mogelijke vonkvorming tengevolge waarvan brandstof
of brandstofdampen kunnen ontsteken.
Accu
1. Verwijder de accu, maak hem schoon en sla hem
rechtopstaand op een niet-geleidende oppervlak (hout)
op een koele, droge plaats op. Om versneld ontladen te
voorkomen, moet u de accu niet op en betonnen of
stalen oppervlak opslaan.
2. Tijdens opslag moeten accu’s iedere 60-90 dagen
worden gecontroleerd en opgeladen.
3. Zoals gezegd moeten accu’s op een koele, droge
plaats worden bewaard, waarbij het belangrijk is dat de
zelfontladingssnelheid wordt beperkt. De
omgevingstemperatuur dient daarom niet hoger dan
27
°
C
te zijn, en niet lager dan -7
°
C om te voorkomen
dat de elektrolyt bevriest.
Motor
1. Terwijl de motor warm is, dient de aftapplug te worden
verwijderd om de olie uit de krukkast af te voeren, en
het oliefilter te worden vervangen. Plaats de aftapplug
terug en vul de krukkast met verse olie. Geef de
aftapplug een draaikoppel van 30 Nm.
2. Reinig het binnenste van de motor. Lak blootgesteld
metaal of breng een dunne laag roestwerende olie op.
3. Voeg een brandstofconditioner of biocide toe om
gelering van of bacteriegroei in de brandstof te
voorkomen. Raadpleeg uw plaatselijke brandstof-
leverancier.
Maaieenheden
1. Was de maaieenheden grondig en repareer of lak
vervolgens al het beschadigde of blootgestelde metaal.
2. Smeer alle bevestigingen en frictiepunten.
3. Breng een dunne laag roestwerende olie aan op de
aangescherpte snijranden van de kooimessen en het
ondermes.
Na stalling
1. Plaats de accu na controle weer terug.
2. Controleer de brandstof- en luchtfilters en geef ze
eventueel een onderhoudsbeurt.
3. Controleer het radiatorkoelmiddelpeil.
4. Controleer het oliepeil in de motorkrukkast en het
hydraulisch systeem.
5. Vul de brandstoftank met verse brandstof. Ontlucht het
brandstofsysteem.
6. Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben.
7. Verwijder alle olie van de kooimessen en het
ondermes. Stel het ondermes en de maaihoogte bij.
8. Start en bedien de motor met de smoorregeling op
half. Geef de motor voldoende tijd om goed warm te
lopen en gesmeerd te raken.
VOORZICHTIG
Om lichamelijk letsel en beschadiging van de snijranden
te voorkomen, dienen de kooimessen met de grootste
voorzichtigheid te worden gehanteerd.
WAARSCHUWING
Bedien de motor nooit zonder goede ventilatie.
Uitlaatgassen kunnen bij inademing dodelijk zijn.
!
!