AFSTELLINGEN 3
13
3.10 NEUTRAALAFSTELLING____________________________________________________
Neutraalafstelling kan uitsluitend aan de drijfpomp worden
uitgevoerd.
De neutraalstand is een fabriekinstelling die geldt voor alle
nieuwe maaiers en vervangingspompen. Verdere bijstelling
is overbodig tenzij de pomp is gedemonteerd voor reparatie
of onderhoud.
Neutraalafstelling:
1. Ontkoppel de tractiepedaalverbinding van de pomp.
2. Zet de maaier stevig op krikken waarbij
alle
wielen vrij
van de grond moet komen
3. Controleer of de sleepklep
(H)
is gesloten.
4. Trek de parkeerrem aan en zet de maaischakelaar in
de vrijdstand. Zorg ervoor dat de neutraalschakelaar
op de tractiepedaal is gesloten (
M
- Afb. 3K). De
afstand tussen de schakelaar en de metalen wijzer “M”
moet tussen de 1,5 en 3 mm liggen.
5. Los de schroeven
(G)
die de pomphefboombeugel
vasthouden net voldoende om deze te kunnen
bewegen. Start de motor en concentreer u op de
wielen: verstel de beugel
(F)
in de sleufgaten totdat ze
niet meer draaien. Zet de motor stil en draai de beugel
op zijn plaats vast.
6. Breng de tractieverbinding weer aan, ervoor zorgend
dat de wijzer op de tractiepedaalbeugel zich
gecentreerd boven de neutraalschakelaar (
M
- Afb. 3K)
bevindt.
7. Start de motor en controleer de werking van de
tractiepedaal. De wielen mogen niet draaien wanneer
de pedaal in de neutraalstand wordt gezet en
waarschuwingslampje 5 op de controller moet gaan
branden. Zie
Hoofdstuk 5.2
.
Afb. 3J
3.11 VOORWAARTSE / ACHTERWAARTSE SNELHEID ______________________________
De voor- en achterwaartse snelheden worden afgesteld
middels de tractiepedaal. Eerst moet de voorwaartse
snelheid worden geregeld en daarna de achterwaartse.
Afstelling voorwaartse snelheid:
1. Zorg ervoor dat de drijfpomp in de neutraalstand staat
en de smoorregeling van de motor correct is.
2. Start de motor en controleer de voorwaartse
rijsnelheid, met de gashendel geheel geopend en de
maaier in tweewielaandrijving. De voorwaartse
transportsnelheid behoort 19 km/uur te bedragen.
3. Zet de motor stil. Om de snelheid bij te stellen, dient
oogbout
(K)
van de pedaal te worden ontkoppeld en
contramoer te worden gelost. Draai de oogbout in om
de snelheid te verlagen en uit om de snelheid te
verhogen. Zet de contramoer weer vast om de
bijstelling te borgen en bevestig de oogbout.
4. Met de tractiepedaal in de neutraalstand dient de
positie van de neutraalschakelaar
(J)
te worden
gecontroleerd. Verzet de schakelaar omhoog of
omlaag zodat de wijzer
(M)
op de tractiepedaalbeugel
zich er gecentreerd boven bevindt. Wanneer correct is
bijgesteld moet waarschuwingslampje 5 op de
controller gaan branden wanneer de contactschakelaar
in de AAN-stand wordt gezet.
5. Start de motor en controleer de snelheid. Herhaal de
procedure eventueel totdat een voorwaartse snelheid
van 19 km/uur wordt bereikt.
Afstelling achterwaartse snlheid:
1. Stel de voorwaartse snelheid in.
2. Start de motor en controleer de achterwaartse
snelheid, met de gashendel geheel geopend. De
achterwaartse snleheid behoort 6-8 km/uur te
bedragen.
3. Zet de motor stil. Om de snelheid te regelen, dient de
moer op de achteruitrij-aanslagbout
(L)
te worden
gelost. Schuif de bout naar voren in het sleufgat om de
snelheid te vergroten en naar achteren om de snelheid
te verlagen. Draai de moer vast om de gevonden
positie te borgen.
4. Start de motor en controleer de snelheid. Herhaal de
procedure eventueel totdat een achterwaartse snelheid
van 6-8 km/uur wordt bereikt.
Afb. 3K
F
H
G
LF014
J
K
L
M
LF011
Summary of Contents for 67962
Page 31: ...NOTES 7 31 7 NOTES...
Page 33: ......
Page 64: ......
Page 80: ...48...
Page 81: ...49 Change from previous revision...
Page 154: ......
Page 155: ......