5
• ter plaatse instellen of achteraf bijstellen van de capaciteit van de MX;
• instellen van gewenste druk (voor MX-ZMV);
• adres instellen (MX in netwerk).
De unit wordt geleverd in een koffer met handleiding. Bij de unit wordt tevens
een oplaadset voor het opladen in de auto (12Vdc) of via de wandcontactdoos
(230V/50Hz) geleverd.
6.3 Communicatie met laptop/PC
Met de StorkAir Maintenance Software kan direct worden gecommuniceerd
tussen laptop/PC en MX. Voor aansluiting van de MX op de laptop/PC wordt
gebruik gemaakt van een interface. De mogelijkheden van instellen en uitlezen
zijn nagenoeg gelijk aan die van de control unit VU. Het belangrijkste verschil is
dat bij communicatie met laptop/PC de instellingen van de MX kunnen worden
bewaard als bestand.
6.4 MX netwerk
Door de communicatie-aansluiting van meerdere MX ventilatoren onderling
te verbinden kan een netwerk van ventilatoren worden opgebouwd. Voor het
onderling doorverbinden is de seriële aansluiting van elke ventilator dubbel
uitgevoerd. Elke ventilator in het netwerk wordt via de control unit VU of
laptop/PC geprogrammeerd met een eigen adres.
Naast de directe verbinding van de laptop/PC of de control unit met het
netwerk is het ook mogelijk om het uitlezen en instellen op afstand uit te
voeren. Vanuit de laptop/PC kan via een modem worden gecommuniceerd met
een MX-netwerk op een andere locatie.
Dit MX-netwerk moet hiervoor op locatie via een modem zijn verbonden met
het telefoonnet.
☞
Maximaal 1 weerstand (120
Ω
) in het netwerk worden geplaatst.
(zie schema 9)
.
7. Installatie
7.1 Installatievoorwaarden
• De MX moet geïnstalleerd worden volgens de algemene en plaatselijk
geldende veiligheids- en installatievoorschriften.
• De MX moet dusdanig worden gemonteerd dat aan de aanzuigzijde van de
ventilator geen gevaar voor aanraking door personen bestaat
(zie EN 294)
.
• De toelaatbare temperatuur van de af te voeren lucht is -30°C tot +80°C.
• De ventilator is ontworpen voor continu bedrijf en mag niet vaker dan een-
maal per vijf minuten worden in- en uitgeschakeld.
7.2 Transport, opslag en uitpakken
• De MX dient horizontaal te worden vervoerd.
• Tijdens opslag moet de MX horizontaal worden geplaatst.
• Optillen bij voorkeur aan de holtes in de zijkant van de behuizing of aan
de voet.
• Zorg dat het verpakkingsmateriaal op een milieuvriendelijke wijze wordt
afgevoerd.
7.3 Controle levering
• Type-aanduiding en overige typeplaatgegevens moeten overeenkomen met
de bestelling.
• In de doos bevinden zich de handleiding en een zakje met montagebouten
en ringen, bedoeld voor montage van de MX op een dakopstand.
• Voor MX-ZMV: in de doos zit een montagesetje; een zakje met slangpilaart-
je, klemmetjes en ca. 1,5m slang.
7.4 Plaatsing algemeen
• Het is van belang dat de dakconstructie of fundering waar de MX op
geplaatst wordt voldoende stijfheid heeft. Bij een te slappe dakconstructie
kunnen tijdens bedrijf van de ventilator ongewenste trillingen ontstaan.
• De ventilator moet worden gemonteerd met de bijgeleverde bouten en rin-
gen. Zorg ervoor dat zowel de fundering als de ondergrond waar de bouten
ingedraaid worden, genoeg sterkte hebben om de ventilator ook onder
zware weersinvloeden vast te houden.
• De ventilator moet horizontaal worden gemonteerd, zodat regen- en
windinslag wordt voorkomen. Maximaal toelaatbare hellingshoek van
montage is 5° t.o.v. de horizon.
• Zorg ervoor dat de vier hoeken van de ondergrond waarop de ventilator
wordt gemonteerd in één vlak liggen.
• De voedingskabel, eventuele besturingskabels en eventueel een drukslang,
kunnen via een doorvoer van onder de voet van de ventilator tot onder de
kap worden gevoerd. Deze doorvoer is onder de kap aangegeven met ‘sup-
ply cable’, zie 7a. Voor doorvoer naar de werkschakelaar kan gebruik
gemaakt worden van een doorvoer naar één van de holtes op de hoeken
van de ventilator. Deze doorvoeren zijn aangegeven met ‘cable’,
(zie 7a.)
7a. A = cable, B = supply cable
MX-ZMV
• Onder het deksel van de ventilator is een druktransmitter gemonteerd die
met een driedraads-verbinding elektrisch verbonden is met de besturing.
• Op de binnenste slangpilaar aan de onderzijde van de druktransmitter is
standaard een luchtleiding voorgemonteerd die via een doorvoer naar één
van de holtes op de hoeken van de ventilator is gelegd
[zie 7b]
. Deze leid-
ing wordt gebruikt voor het meten van de omgevingsdruk/nuldruk.
• Monteer de bijgeleverde leiding op de buitenste slangpilaar aan de onderzi-
jde van de druktransmitter,
[zie 7b]
. Leg deze luchtleiding, via één van de
doorvoeren onder het deksel, naar de plaats in de installatie waar de druk
gemeten moet worden. Gewoonlijk wordt de druk gemeten in de dakopstand
onder de ventilator cq. geluidsdemper,
[zie 7b]
.
• Bij montage van de luchtleiding kan gebruik gemaakt worden van het
bijgeleverde montageset. De beugels zijn bedoeld voor het monteren van de
luchtleiding, de wartel en het aluminium buisje kunnen worden gebruikt als
drukmeetpunt in de dakopstand,
[zie 7c]
.
• Zorg ervoor dat de luchtslang in het drukmeetpunt altijd buiten de lucht-
stroom of vlak met de wand wordt gemonteerd. Bij niet loodrechte montage
wordt niet alleen een statische druk maar ook een dynamische druk geme-
ten waardoor de regeling niet nauwkeurig op een constante statische druk
kan regelen.
A
B
Nederlands