60 | nEDErlanDS
5.3. Inbedrijfstelling
Het roerwerk mag niet boven water (droog) lopen,
omdat de motor daarbij te veel opwarmt en bescha-
digd kan raken.
Het roerwerk mag alleen in uitgeschakelde toestand
worden versteld.
Het roerwerk mag pas in bedrijf worden genomen als
de controles volgens hoofdstuk 5 zijn uitgevoerd en is
gecontroleerd of er zich geen vaste voorwerpen in
het roerreservoir bevinden. Bovendien moet ge-
waarborgd zijn dat het roerwerk ten minste een halve
propellerdiameter ondergedompeld is.
Ook moet ervoor worden gezorgd dat er niemand in het
bekken kan vallen. De hiervoor bestemde beveiligings-
systemen (afdekkingen, hekwerken etc.) moeten gemon-
teerd zijn. Bij langere stilstand van het roerwerk buiten
het roerbekken moet het huis, voordat het weer in be-
drijf wordt gesteld, vrijgemaakt worden van opgedroogd
roermedium. Anders kan de natuurlijke koeling tijdens het
bedrijf nadelig worden beïnvloed.
5.4. Elektrisch systeem
Bij de aanleg en keuze van elektrische leidingen en bij het
aansluiten van de motor moeten de relevante plaatselijke
en VDE-voorschriften worden nageleefd. De motor moet
door een motorbeveiligingschakelaar worden beschermd.
Laat de motor volgens het schakelschema aansluiten. Let
op de draairichting! Bij verkeerde draairichting levert de
machine niet het aangegeven vermogen en kan er onder
ongunstige omstandigheden schade ontstaan. Controleer
de bedrijfsspanning en let op een gelijkmatig stroomver-
bruik van alle fasen volgens het machinegegevensblad.
Let op dat alle temperatuurvoelers en bewakingscontro-
les aangesloten en op werking gecontroleerd worden.
Gevaar door elektrische stroom!
Door ondeskundige omgang met stroom bestaat le-
vensgevaar! Alle pompen met vrije kabeluiteinden
moeten door een elektricien worden aangesloten.
5.5. Motorbeveiliging
De minimale eis is een thermisch relais/motorbeveiliging-
schakelaar met temperatuurcompensatie, differentiaaluit-
schakeling en blokkering tegen herinschakeling volgens
VDE 0660 resp. overeenkomstige nationale voorschriften.
Worden de machines aangesloten op stroomnetten waar-
in regelmatig storingen optreden, dan adviseren wij extra
beveiligingssystemen in te bouwen (bijv. overspannings-,
onderspannings- of faseuitvalrelais, bliksembeveiliging,
etc.). Bij het aansluiten van de machine moeten de plaat-
selijke en wettelijke voorschriften worden nageleefd.
5.6. Bedrijf op statische frequentieomvormer
Voor het bedrijf op de frequentieomvormer moet op de
volgende punten worden gelet:
•
De pomp is geschikt voor bedrijf op een frequentie-
omvormer volgens DIN EN 60034-17
•
Spanningspieken op de motorwikkeling moeten be-
slist worden vermeden, evt. moeten geschikte filters
in de motorkabel worden aangebracht
•
Er moet op worden gelet dat het totale systeem naar
behoren geaard is
•
De gegevens van de frequentieomvormer moeten in
acht worden genomen
•
Eventueel is een afgeschermde kabel nodig voor het
naleven van de EMC-richtlijnen
•
Het informatieblad “Toepassing van HOMA-pompen
op een frequentieomvormer” moet in acht worden
genomen
5.7. Inschakelwijzen
Inschakelwijzen bij kabels met vrije uiteinden (zonder
stekker)
Inschakeling ster-driehoek
Indien de motorbeveiliging in de kabel geïnstalleerd is: De
motorbeveiliging instellen op 0,58 x nominale stroom. De
aanlooptijd in de sterschakeling mag max. 3 s bedragen.
Indien de motorbeveiliging niet in de kabel geïnstalleerd
is: Bij volledige belasting de motorbeveiliging instellen op
nominale stroom.
Inschakeling aanlooptransformator/soft starter
Bij volledige belasting moet de motorbeveiliging worden
ingesteld op de nominale stroom. Bij deellastbedrijf wordt
aanbevolen de motorbeveiliging 5% boven de gemeten
stroom op het werkpunt in te stellen. De aanlooptijd bij
verminderde spanning (ca. 70%) mag max. 3 s bedragen.
Bedrijf met frequentieomvormers
De machine kan op frequentieomvormers bedreven wor-
den. Zie hiervoor hoofdstuk 5.6 van deze handleiding.
5.7.1. Na het inschakelen
De nominale stroom wordt bij het opstartproces geduren-
de korte tijd overschreden. Na beëindiging van dit proces
mag de bedrijfsstroom de nominale stroom niet meer
overschrijden. Wanneer de motor na het inschakelen niet
meteen start, moet de machine onmiddellijk worden uit-
geschakeld. Voordat er een nieuwe inschakeling plaats-
vindt, moeten de schakelpauzes volgens de Technische
gegevens worden aangehouden. Als de storing zich op-
nieuw voordoet, moet de machine onmiddellijk weer wor-
den uitgeschakeld. Een nieuwe inschakelpoging mag pas
worden gestart als de fout is verholpen.
De volgende punten moeten worden gecontroleerd:
•
Bedrijfsspanning (toegestane afw/- 5% van de
nominale spanning)
•
Frequentie (toegestane afwijking -2% van de nomi-
nale frequentie)
•
Stroomverbruik (toegestane afwijking tussen de fa-
sen max. 5%)
•
Spanningsverschil tussen de verschillende fasen
(max. 1%)
•
Schakelfrequentie en -pauzes (zie Technische gege-
vens)
•
Minimale afdekking door water, niveauregeling,
droogloopbeveiliging
•
Rustige loop
•
Op lekkages controleren, evt. de nodige stappen on-
dernemen volgens hoofdstuk “Onderhoud”
Summary of Contents for CHRS.../4 series
Page 25: ...DEUTSCH 25 Notizen Notes ...
Page 71: ...Nedlerlands 71 Notizen Notes ...
Page 75: ...75 ...