NEDERLANDS
45
13.
HET OPSPOREN EN VERHELPEN VAN STORINGEN
STORINGEN CONTROLES
(mogelijke oorzaken)
OPLOSSINGEN
1. De motor start niet en
maakt lawaai.
A. Controleer of de motor onder spanning
staat en of de spanning overeenkomt met
de waarde die vermeld is op het
kenplaatje.
B. Controleer
de
zekeringen.
C. De vlotterschakelaar verhindert de start.
D. De as draait niet.
B. Vervangen indien ze zijn
doorgebrand.
C. Controleer of de vlotter vrij
beweegt en goed werkt.
D. Draai de as zoals aangegeven
in het hoofdstuk Richtlijnen
( Paragraaf 6.3./6.4. ).
2. De
elektropomp
geeft
geen vloeistof af.
A. Het aanzuigfilter of de leidingen zijn
verstopt.
B. De waaiers zijn versleten of verstopt.
C. De afsluiter, indien geïnstalleerd, op de
toevoerleiding is geblokkeerd in
gesloten stand.
D. Het vloeistofniveau is te laag. Bij de
start moet het waterniveau hoger zijn
dan het niveau van het filter.
E.
De gevraagde opvoerhoogte gaat de
eigenschappen van de elektropomp te
boven.
F.
Bij de uitvoeringen PULSAR DRY is de
pomp niet gevuld.
A. Verhelp de verstopping zoals
aangegeven in het hoofdstuk
Richtlijnen ( Paragraaf 6.5.).
B. Vervang de waaiers of verhelp
de verstopping.
C.
Controleer of de afsluiter goed
werkt en vervang hem eventueel.
D.
Regel de lengte van de kabel
van de vlotterschakelaar (zie
hoofdstuk Start – Paragraaf
9.3.).
F.
Vul de pomp. (Zie afb.2).
3.
De elektropomp stopt
niet.
A.
De vlotter onderbreekt de werking van
de elektropomp niet.
A.
Controleer of de vlotter vrij
beweegt en goed werkt.
4.
Onvoldoende
opbrengst. A. Controleer of het zuigfilter niet
gedeeltelijk verstopt is (voor PULSAR
pompen).
B. Controleer of de waaiers of de
toevoerleiding niet gedeeltelijk verstopt
zijn of aanzettingen vertonen.
C. Controleer of de waaiers niet versleten
zijn.
D. Controleer of de afsluiter (indien
aanwezig) niet gedeeltelijk verstopt is.
E. Controleer voor driefase uitvoeringen de
draairichting (zie hoofdstuk Elektrische
aansluiting - Paragraaf 8.4. ).
A. Verhelp
eventuele
verstoppingen zoals
aangegeven in het hoofdstuk
Richtlijnen( Paragraaf 6.5. ).
B. Verhelp
eventuele
verstoppingen.
C. Vervang de waaiers.
D. Maak de afsluiter zorgvuldig
schoon.
E. Wissel twee draden van de
voeding om.
5. De thermische
stroombeveiliging stopt de
elektropomp.
A. Controleer of de te pompen vloeistof
niet te dik is, want dit kan leiden tot
oververhitting van de motor.
B. Controleer of de watertemperatuur niet
te hoog is (zie temperatuurbereik
vloeistof).
C. De elektropomp is gedeeltelijk
geblokkeerd door onzuiverheden.
D. De elektropomp is mechanisch
geblokkeerd.
C. Maak
de
elektropomp
zorgvuldig schoon.
D. Controleer of er wrijving is
tussen bewegende en vaste
delen; controleer de lagers op
slijtage (neem contact op met
de leverancier).