NEDERLANDS
73
9. ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN
9.1
Verzeker u ervan dat de hoofdschakelaar van de elektrotechnische verdeelinrichting op de stand OFF (0) staat en dat
niemand per ongeluk de werking hiervan kan herstellen, alvorens over te gaan tot het aansluiten van de
voedingskabels naar de klemmen L1 - L2 - L3 van de stroomonderbreker.
9.2
Neem scrupuleus alle geldende voorschriften op het gebied van de veiligheid en ongevallenpreventie in acht.
9.3
Verzeker u er van dat alle klemmen volledig gesloten zijn en speciaal die van de aardklem.
9.4
Sluit de kabels aan op het klemmenbord volgens de schakelschema's in deze handleiding.
9.5
Controleer of alle aansluitkabels in een optimale staat verkeren en of de kabelmantel intact is.
9.6
Controleer of de differentiaalschakelaar voor de beveiliging van de installatie het juiste
vermogensbereik heeft. Zorg voor een automatische kortsluitingsbeveiliging van de
voedingslijn.
9.7
Geadviseerd wordt om de installatie op een correcte en veilige wijze te aarden zoals door de
geldende regelgeving op dit gebied wordt geëist.
9.8
Voer de veiligheidscontroles uit volgens de norm EN 60204-1.
10.
VOEDING VAN HET SCHAKELPANEEL
Na de hierboven beschreven punten op correcte wijze te hebben uitgevoerd, de omschakelaars met ref. SA1, SA2, SA3 en
SA4 op de stand 0 zetten, en de deur van het schakelpaneel sluiten. Het paneel voeding geven door de hoofdschakelaar
van de verdeelinrichting te sluiten. Sluit de stroomonderbreker ref. QS1 die zich op de deur van het schakelpaneel
bevindt.
De elektropompen worden niet gevoed.
11.
STARTEN VAN DE GROEP
1.
Zet de omschakelaar ref. SA1 op de stand MAN. De elektropomp P1 (of de hoofdpomp) wordt gevoed zolang er een
handmatige impuls is.
Herhaal de handeling met de overige omschakelaars ref. SA2, SA3 e SA4, zolang er een handmatige impuls is
.
2.
LET OP:
indien de motor in de tegenovergestelde richting draait, is het noodzakelijk dat de draden van
de klemmen L2 en L3 van de voedingslijn omgedraaid worden
.
Haal de spanning van de verdeelinrichting alvorens deze handeling uit te voeren.
3.
Voorkom dat de installatie gestart wordt via de stroomonderbreker van de
deurvergrendeling (ref. QS1) met de omschakelaars voor de MANUELE-0-
AUTOMATISCHE werking (ref. SA1-SA2-SA3-SA4) op de automatische stand
(
).
.
4.
Zet de omschakelaars ref. SA1, SA2, SA3 e SA4 op AUTOMATISCH en controleer de werking volgens de in de
regeleenheid ingestelde parameters
“Pumps Controller”.
12.
WERKING VAN DE GROEP DOOR MIDDEL VAN DE ELEKTRONISCHE
REGELEENHEID
“PUMPS CONTROLLER”
Elektronische regeleenheid “Pumps Controller”, zet de omschakelaars ref. SA1, SA2, SA3 en SA4 op de
AUTOMATISCHE stand, wat de werking van de groep als volgt regelt:
Start en rotatie van de elektropompen.
Weergave op het display van de functionaliteit van de groep en van de ingestelde parameters (zie tab. nr. 14).
Beveiliging van de elektropompen met indicatie van de lijst van alarmen en signalering op afstand in geval van:
het ontbreken van water,
overdruk,
ontbreken van signaal van de druksensor,
overbelasting van de motoren.
Controle van de bedrijfsuren van iedere elektropomp met signalering op afstand voor onderhoud.
Voorbereiding, door middel van instelling van de parameters (zie tab. nr. 17) voor de 4 werkingstypologiën van de
groep.
1 hoo 3 elektropompen (1 P.P. + 3P.),
1 elektronische hoo 2 elektro 1 elektronische noodpomp (1 P.P. + 2P. + 1P.S.),
4 elektropompen (4P.),
3 elektro 1 elektronische noodpomp (3P. + 1P.S.).
De regeleenheid “Pumps Controller” kan volgens twee verschillende “sleutels” geprogrammeerd worden,
d.w.z. twee verschillende numerieke codes die horen bij een STANDARD DAB programmering (sleutel DAB-
standaard) of bij een UITGEBREIDE DAB programmering (uitgebreide-DAB sleutel) zoals in de tabellen
nr. 16 en 17 is aangeduid.