151
ond, terwijl op het grote display het verschil tussen de inge-
stelde referentiewaarde en de actuele meetwaarde aangege-
ven wordt.
- Zodra u de testpunten van het meetobject verwijdert, gaat het
kleine display terug naar „0000“ en op het hoofddisplay wordt
de ingestelde referentiewaarde zichtbaar.
D) COMP C= Comparison = vergelijking)
In deze subfunctie kunt u een max./min.-vergelijking maken,
doordat u de hoogste en de laagste opgeslagen referentiewaar-
de met de actuele meetwaarde vergelijkt.
Op het hoofddisplay (het grote display) leest u dan „lo“, als de
actuele meet-waarde kleiner is dan de laagste opgeslagen (voor-
af ingevoerde) referentie-waarde. U leest „Hi“ als de actuele
waarde groter is dan de hoogste opgeslagen referentiewaarde.
Er verschijnt „Pass“, als de actuele meetwaarde tussen de boven-
ste en onderste ingestelde limietwaarde ligt. De actuele meet-
waarde wordt op het kleine display getoond. Deze functie kan
niet gebruikt worden bij de frequentiemeting, capaciteitmeting
en temperatuurmeting. Om deze functie te activeren handelt u
als volgt. Daarbij zijn er twee mogelijkheden om de vergeli-
jkingswaarden in te voeren.
Mogelijkheid 1:
D1) net als bij de referentiewaarde-meting moet u eerst het
bereik vastleggen, waarin de vergelijkingsmeting uitgevoerd
moet worden; druk daartoe net zo lang op de toets „R-H“
tot het gewenste meetbereik ingesteld is.
D2) Aansluitend drukt u zo lang op de toets „COMP“, tot het
rechtse digitale cijfer op het hoofddisplay knippert. Als u de
toets maar kort indrukt, verschijnt in plaats van de instelm-
ode „Err“ voor Error op het display. Op het kleine display ver-
schijnt „Hi“ (voor High = maximum = bovenste vergelijkings-
waarde).
150
5.4.3 Display-(weergave)-uitleg en functies
A) Digitale aanduiding
Het display kan max. tot „4000“ weergeven, waarbij de polari-
teit (-) automatisch getoond wordt (bij negatieve spanningen
resp. omgekeerde polariteit). Bovendien zijn er drie mogelijke
posities voor de decimale punt.
B) Analoge Bargraph
De analoge bargraph bestaat uit 43 segmenten. Hij heeft een
hogere meet-snelheid dan het digitale display. Daardoor kunnen
meetwaarde-tendenzen sneller onderkend worden , net als bij
een analoge multimeter, maar zonder de mechanische nadelen
daarvan (demping van het meetgedeelte). Als het meetbereik
wordt overschreden, dan wordt er „OL“ voor overload = over-
schrijding aangegeven.
C) REL (= relatief)
Met deze functie kunt u zog. referentiewaarde-metingen doen,
waarbij de actuele meetwaarde op het „kleine“ display weerge-
geven wordt, het verschil op het hoofddisplay. Deze functie kan
niet gebruikt worden bij de frequentiemeting, de diode- en
doorgangstest en bij de temperatuurmeting. Bovendien moet u
voor „REL“-metingen uit de „Auto-Range“ en overgaan op
handmatige bereikskeuze „R-H“. Voor het instellen van een refe-
rentiewaarde handelt u als volgt:
- leg het bereik vast, waarbinnen de referentiewaarde-meting
gedaan moet worden; druk daartoe zo lang op de toets „R-H“
tot het gewenste meetbereik ingesteld is.
- Meet b.v. bij de spanningsmeting een DC-spanning (van een
batterij) van 1,5 V.
Druk (tijdens de meting) op de toets „REL“. De referentie-
waarde (1.5 V) is nu ingesteld. Voer nu de spanningsmeting in
vergelijking met de referentiewaarde uit. De actuele meet-
waarde van het meetobject wordt op het kleine display geto-