21
De snelheid wijzigen
OPGEPAST
• Wees er zeker van de koppelings
-
hendel te hebben losgelaten voor-
dat u de schakelhendel gebruikt
• Gebruik de snelheden F1 en R
wanneer u over een daling of een
oprit rijdt.
• De snelheid niet wijzigen terwijl
u omlaag of omhoog rijdt.
1. Laat de koppelingshendel (A)
los.
2. Zet de schakelhendel (B) in de
stand voor de gewenste snelheid.
3. Trek geleidelijk aan de koppe-
lingshendel (A), in richting (C).
De machine komt nu langzaam in
beweging.
BELANGRIJK
• De schakelhendel niet forceren
• De snelheid niet wijzigen terwijl
de machine in de beweging is, an-
ders kan hij beschadigd raken.
Stoppen van de machine
1. Haal uw hand van de koppelings-
hendel (A). De machine zal nu tot
stilstand komen.
2. Zet de versnellingshendel (B) in
de positie “laag” (C).
3. Draai de schakelaar van de motor
op “OFF”.
4.Voor de handelingen met betrek-
king tot de stilstand van de motor
dient u zich te houden aan de aan-
wijzingen die in het boekje “gebruik
en onderhoud” van de motor staan.