18
HOOFDSTUK 4 GEBRUIK
1. Vóór het gebruik
Controleer altijd de volgende pun-
ten voordat u de machine gebruikt.
(1) Controleer de zone waarbin-
nen u werkt
• Indien u tijdens het gebruik van de
machine belemmeringen ondervindt
dient u de oorzaak daarvan op te
sporen en deze te verhelpen.
(2) Inspecteer de machine
• Controleer de verschillende delen
en kijk na of deze niet vervormd,
beschadigd of gevaarlijk zijn.
• Controleer de transmissieolie.
• Controleer de spanning van de
rupsbanden en of deze niet bescha-
digd zijn.
• Controleer of de bouten van de
rupsbanden stevig vastzitten.
• Inspecteer de gehele machine en
controleer of hij niet beschadigd is
en er geen bouten loszitten.
• Controleer of er geen olie uit de
motor lekt.
• Controleer het brandstofpeil, con
-
troleer of er geen lekkages zijn en
de leiding niet beschadigd is.
• Controleer of het luchtfilter schoon
is.
• Controleer of de uitlaat en de ande
-
re delen die oververhit kunnen raken
geen vuil en deeltjes bevatten.
• Controleer de elektrische instal
-
latie en kijk na of de aansluitingen
stevig vast zitten.
(3) Gebruik van de hendels
• Controleer de hendels
(4) Start de motor
• Controleer of de motor geen on
-
gewone geluiden maakt
• Controleer de kleur van de uit
-
laatgassen
• Controleer de werking van iedere
hendel
2. Controleer het peil van de
brandstof en vul de tank bij.
• Houdt u aan de aanwijzingen die in
het boekje “gebruik en onderhoud”
van de motor staan.
3. Inschakeling van de motor
OPGEPAST
•
Controleer voor de veiligheid de
zone rond de machine, voordat u
de motor inschakelt. Niet van start
gaan indien zich dieren of mensen
in de nabijheid bevinden.
VOORZICHTIG
Wees er zeker van dat het vereiste
onderhoud uitgevoerd is vóór en
na het gebruik van de machine.
Controleer de koppelingshendel
en de andere bedieningselemen-
ten van de machine en stel deze
zonodig af, zodat u zeker kunt zijn
van de correcte werking.