Om de warmste plek van het meetobject vast te stellen dient u, met meettoets
ingedrukt, het te meten object systematisch met zigzagbewegingen te scannen tot
de warmste plek is gevonden. De bij de meting hoogste gemeten temperatuur wordt
bij geactiveerde max.-temperatuurfunctie als maximumtemperatuur bovenin het
beeldscherm weergegeven.
Om de juiste meetwaarde te verkrijgen moet de infraroodthermometer aangepast zijn
aan de omgevingstemperatuur. Laat het apparaat bij een plaatswijziging op de nieuwe
omgevingstemperatuur komen.
Glanzende oppervlakken vervalsen het meetresultaat. Ter compensatie kan het
oppervlak van glanzende voorwerpen met kleefband of matzwarte verf afgedekt
worden.
Het apparaat kan niet door transparante oppervlakken zoals glas heen meten. Het
apparaat zal in plaats daarvan de oppervlaktetemperatuur van het glas meten.
Langere metingen van hoge temperaturen bij een geringe meetafstand leiden tot
verwarming van het meetapparaat zelf en daarmee tot foutieve metingen. Om exacte
meetwaarden te bereiken geldt de vuistregel: Hoe hoger de temperatuur, des te groter
de meetafstand en des te korter de meetduur dient te zijn.
c) Grootte IR-meetvlek - verhouding meetafstand-meetoppervlak
• Om precieze meetresultaten te verkrijgen moet het meetobject groter zijn dan de IR-meetvlek
van de infraroodthermometer. De berekende temperatuur is de gemiddelde temperatuur van
de meetvlek. Hoe kleiner het meetobject, des te korter moet de afstand ten opzichte van de
infraroodthermometer zijn.
• De precieze meetplekgrootte staat in het volgende diagram Dit is tevens op het apparaat
vermeld. Voor exacte metingen moet het meetobject ten minste dubbel zo groot als de
meetvlek zijn.
Distance:Spot=20:1
120
240
480
960
6
12
24
48
20
Laser
IR
69