-
-
53
Nederland
de diepteaanslag contact maakt met de
opstapbumper (9).
Stel vervolgens de schaal (2) in op “0”.
Draai de duimschroeven los.
Door fijnafstemming (1) wordt de snijdiepte
met de klok mee 0,2 mm / 2 maatstreepjes
vooruitgeschoven (= het verschil tussen de
gewenste waarde en de werkelijke waarde).
Draai de duimschroeven weer vast.
Schuif de schaafmachine weer omhoog en voer
een nieuwe proefsnede uit om de snijdiepte te
controleren.
Nadat de diepte-instelling is ingesteld, mag
de positie van de indexmarkering (26) op de
diepteaanslag niet worden gewijzigd, zodat de
momenteel aangepaste instellingen altijd van
de schaal kunnen worden afgelezen.
5. GEBRUIK VAN DE TORENTJE STOPPEN
a) Verdeel het snijproces in verschillende
stappen
Voor diepe sneden worden meerdere sneden
aanbevolen, waarbij minder materiaal per
snede wordt verwijderd. Het snijproces kan in
verschillende stappen worden verdeeld met
behulp van een revolverstop. Stel de snijdiepte
in op de laagste stap van de revolverstop.
Daarna kunnen de hogere stappen worden
gebruikt voor de laatste twee sneden.
b) Pas vooraf verschillende snijdiepten aan
Als u meerdere verschillende snedediepten
moet bewerken, kunt u het torentje ook
gebruiken om voorinstellingen te maken.
6. RICHTING VAN VOEDEN (Zie E, F)
De aanvoerbeweging van de schaafmachine
moet altijd worden omgekeerd (de opwaartse
slijping) tegen de draairichting van de
schaafmachine in.
Bij het frezen in de draairichting van
de schaafmachine (kappen), kan de
schaafmachine losraken, waardoor de
gebruiker geen controle meer heeft.
7. ROUTINGPROCES
Pas de snijdiepte aan zoals eerder beschreven.
Plaats de schaafmachine op het werkstuk.
Draai de klemhendel met de klok mee en laat
de schaafmachine langzaam zakken totdat
de diepteaanslag de revolverstop raakt.
Draai de klemhendel tegen de klok in om de
schaafmachine op zijn plaats te vergrendelen
en vervolgens te openen.
Een snijprogramma voor uniform voeren.
Nadat het snijproces is voltooid, schuift u de
schaafmachine weer omhoog en schakelt u de
stroom uit.
8. ROUTEN MET GIDSBUS (Zie G).
De geleidebus (24) maakt stencil- en
patroonroutering op het werkstuk mogelijk.
Plaats de geleidebus op het gat in het midden
van de basisplaat en lijn de twee doorgaande
gaten aan de onderkant van de basisplaat
uit met de verzonken gaten in de geleidebus.
Bevestig de geleidebus met de meegeleverde
moer en schroef. (Zie G).
9. ROUTINGPROCES (zie H)
WAARSCHUWING:
Selecteer een
frees met een diameter kleiner dan de
binnendiameter van de geleidebus.
Lijn de router uit met de geleidebussen op de
sjabloon. Draai de klemhendel met de klok
mee en laat de frees langzaam op het werkstuk
zakken totdat de ingestelde snijdiepte is
bereikt.
Oefen een lichte druk uit op de zijkant langs de
geleiderbus die uitsteekt in de richting van de
schaafmachine langs de malgeleider.
Opmerking:
Vanwege de uitstekende hoogte
van de geleidehuls moet de minimale dikte van
de sjabloon 8 mm zijn.
10. TOEPASSINGEN VOOR HET VORMEN OF
VORMEN
Voor het vormen of vormen van toepassingen
die geen parallelle rails gebruiken, moet de
schaafmachine zijn uitgerust met een geleider
of kogellager.
De schaafmachine wordt zijdelings naar
het werkstuk geleid en de schaafbeitel
kan aangrijpen totdat de geleider of het
kogellager van de schaafmachine de hoek
van het te bewerken werkstuk bereikt. Leid de