Werking
Fillcontrol Plus Compact — 03.05.2022 - Rev. D
Nederlands — 99
7.2.1
Minimale bedrijfsdruk invoeren op de besturing
Voer de waarde van minimale werkdruk “P0” in via de besturing.
1
Display
4
Wisselknoppen
2
LED "Auto"
5
Modusknop ("Mode")
3
Status-LED's (I-IV)
1.
Demonteer de zwarte kunststofkap van het apparaat.
–
Druk de arreteringen aan beide kanten van de kunststofkap in en
trek de kap omhoog om deze te verwijderen.
2.
Verbind de stekker met de poort.
3.
Monteer de kunststofkap.
–
De arreteringen aan beide kanten van de kunststofkap moeten
vergrendelen.
4.
Sluit de voedingseenheid aan.
–
Na ongeveer 4 seconden toont het display de systeemdruk.
–
De LED-indicator “Auto” (2) knippert groen als een visueel signaal.
5.
Druk 4 seconden lang op de modusknop (5).
–
De LED "I" (3) knippert om de 0,5 seconden als een visueel signaal.
–
De in de fabriek vooringestelde waarde voor de minimale
bedrijfsdruk “P
0
” wordt weergegeven op het display.
6.
Druk op de selectieknoppen (4) om de vereiste minimale bedrijfsdruk “P
0
”
in te stellen.
7.
Druk vervolgens nog een keer op de modusknop (5) om de invoer van de
minimale bedrijfsdruk “P
0
” te bevestigen.
De invoer van de minimale bedrijfsdruk “P
0
” is voltooid.
Opmerking!
Druk zo nodig op de modusknop ("Mode", 5) om het automatische
navulsysteem gedurende 3 seconden te activeren.
•
De LED “Auto” brandt continu groen tijdens de activering.
7.2.2
Drukreduceerder instellen
De drukreduceerder is af fabriek op 3,0 bar ingesteld.
De insteldruk van het apparaat moet worden ingesteld m.b.v. de
drukreduceerder.
–
Insteldruk minimum: Minimale bedrijfsdruk p
0
+ 0,5 bar
–
Insteldruk maximum: Aanspreekdruk van de veiligheidsklep op het
installatiesysteem p
sv
– 0,5 bar.
Stel de drukreduceerder als volgt in:
1.
Verwijder de isolatie van het apparaat.
2.
Zorg dat de ingangsdruk tenminste 1,3 bar hoger is dan de gewenste
minimale bedrijfsdruk "p
0
".
3.
Ontgrendel het drukregelhandvat door het naar beneden te trekken.
4.
Stel de gewenste druk in.
–
De uitgangsdruk kan worden verhoogd door het drukregelhandvat
rechtsom te draaien of worden verlaagd door het linksom te draaien.
5.
Installeer een testmanometer.
6.
Lees de gekozen instelling direct op de testmanometer,
7.
Na het instellen van de vereiste druk duwt u het drukregelhandvat weer
omhoog.
8.
Demonteer de testmanometer.
De instelling is voltooid.
7.2.3
Installatie met water vullen
Vul het installatiesysteem met vers water uit het drinkwaternet.
Ga als volgt te werk:
1.
Houd de omhoog-knop ingedrukt en druk tegelijkertijd binnen twee
seconden drie keer de omlaag-knop op het bedieningspaneel van de
besturing.
–
De LED "III" (vultijd) brandt en de vulprocedure begint.
2.
Druk twee keer op de modusknop ("Mode") om het vullen van het
installatiesysteem te stoppen.
De LED "Auto" brandt groen en het vullen van het installatiesysteem is voltooid.
Tijdens het vullen van het installatiesysteem blijft de ingevoerde vuldruk
constant (De looptijdbewaking en cyclusbewaking zijn uitgeschakeld gedurende
deze tijd).
Opmerking!
Het vullen van de installatie kan alleen worden gestart wanneer de
vastgestelde werkelijke druk lager is dan P
0
!
Opmerking!
Het vullen van het installatiesysteem stopt automatisch na afloop van
twee uur.
Opmerking!
Als de tijd voor het vullen van het installatiesysteem wordt
overschreden (d.w.z. twee uur), verschijnt een foutmelding.
Opmerking!
Informatie over de storingsmelding,
7.2.4
Vuilvanger reinigen
Reinig de vuilvanger nadat het installatiesysteem gevuld is met verswater,
8
Werking
8.1
Bedrijfsmodi
8.1.1
Automatische bedrijfsmodus
In de automatische bedrijfsmodus bewaakt de besturing de bijvulprocedure.
•
De LED “Auto” (2) brandt groen. Op het display (1) wordt de werkelijke
druk weergegeven.
•
Als de streefwaarde wordt onderschreden, wordt water bijgevuld uit het
drinkwaternet.
•
Als de tweede streefwaarde wordt overschreden, wordt de bijvulinrichting
uitgeschakeld.
•
Tijdens het bijvullen brandt de LED “Auto” (2) groen en de LED “IV2 (3)
knippert tegelijkertijd rood als een visueel signaal.
Opmerking!
De bijvulduur en de bijvulcycli worden bewaakt. Bij een overschrijding
blokkeert het apparaat de bijvulinrichting en er wordt een
overeenkomstige storingsmelding weergegeven.
8.1.2
Functie "Noodsluiting"
Bij een spanningsuitval wordt de noodsluitingsfunctie getriggerd. Het apparaat
wordt uitgeschakeld:
•
De motorkogelklep wordt gesloten via de ingebouwde batterij.
•
Nadat de sluitprocedure voltooid is, wordt de elektronica niet meer gevoed
door de batterij.
–
Er zijn geen verdere acties meer mogelijk.