26
• Zorg dat de aanbrengplaats niet te zwaar gepigmenteerd is of te sterk gekleurd
(nagellak, kunstnagels, kleurstoffen of gepigmenteerde crème kunnen bijvoorbeeld
onnauwkeurige metingen opleveren). In zulke gevallen moet u de sensor anders
plaatsen of een andere sensor voor gebruik op een andere meetplek kiezen.
• Slecht functionerende hemoglobine of intravasculaire kleurstoffen kunnen
onnauwkeurige metingen opleveren.
• Te veel licht kan onnauwkeurige metingen veroorzaken. Bedek de sensor in zulke
gevallen met ondoorzichtig materiaal.
• Gebruik een voor uw toepassing geschikte sensor!
• Gebruik ze uitsluitend met door Philips goedgekeurde apparatuur en op de
aanbevolen aanbrengplaats.
• Gebruik de 9-pins connector alleen met een compatibele SpO
2
-
aansluitings-/adapterkabel aan de apparaatzijde!
• Gebruik tijdens MRI-onderzoek geen sensoren! Opgewekte stromen kunnen
brandwonden en verkeerde metingen veroorzaken!
• Voorkom dat de sensor in de mond van de patiënt terecht komt.
• Pulsoximetriemetingen kennen een statistische verdeling. Tweederde van alle
pulsoximetriemetingen valt naar verwachting binnen de vermelde nauwkeurig-
heidsmarges (raadpleeg
Specificaties
verderop in deze gebruiksaanwijzing of
het
Compatibiliteitsinformatieblad
voor SpO
2
-sensoren
voor de vermelde
nauwkeurigheid van de sensor).
• Inspecteer de sensorplaats elke 2 à 3 uur op integriteit van de huid, correcte
optische uitlijning en circulatie distaal van de sensorplek. Huidirritaties kunnen
optreden als de sensor te lang op één plek zit. Verplaats de sensor elke vier uur
naar een andere meetplek, of vaker of vaker als de circulatie of de integriteit van
de huid daartoe aanleiding geeft. Als de lichtbron niet recht tegenover de detector
zit, breng de sensor dan opnieuw aan, of kies een andere sensor voor gebruik op
een andere plek.
Nauwkeurigheid van SpO
2
- en polsfrequentie
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing bij het bewakingsapparaat of het
Compatibiliteitsinformatieblad
voor
SpO
2
-sensoren.