37
De stroomvoerende draad of draden van een elektrische
weide-afrastering kunnen met een niet-stroomvoerende
afrastering met prikkeldraad of scheermesdraad worden
aangevuld. De steuninrichtingen van de stroomvoerende
draden dienen zo te worden geconstrueerd dat tussen de
stroomvoerende draden en het verticale vlak van de niet-
stroomvoerende draden een minimum afstand van
150 mm is gegarandeerd. Het prikkeldraad en
scheermesdraad dienen op regelmatige afstanden te worden
geaard.
Volg onze adviezen over het aarden op.
Tussen de aardingselektrode van het elektro-
afrasteringsapparaat en mogelijke andere componenten die
op een aardingssysteem zijn aangesloten, zoals bijvoorbeeld
de randaarding van de stroomvoorziening of de aarding van
het telecommunicatiesysteem, dient een minimum afstand
van 10 m te worden aangehouden.
Aansluitdraden die in gebouwen lopen, dienen effectief van
de geaarde constructie-elementen van het gebouw te zijn
geïsoleerd. Dit kan door middel van geïsoleerde
hoogspanningskabel bereikt worden.
Aansluitdraden die ondergronds verlopen, dienen òf in een
isolatiebuis van isolerend materiaal te liggen òf er dient
geïsoleerde hoogspanningskabel te worden gebruikt. Er dient
grote omzichtigheid te worden betracht om schade aan de
aansluitdraden door dierenhoeven of in de grond zakkende
tractorwielen e.d. te voorkomen.
Aansluitdraden mogen niet in dezelfde buis als de bedrading
voor de netvoeding, communicatiekabels of datakabels
verlopen.
Aansluitdraden en elektrische weide-afrasteringsdraden
mogen niet over bovengrondse stroomdraden of
communicatiekabels verlopen.
Kruisingen met bovengrondse stroomleidingen dienen zoveel
mogelijk te worden vermeden. Als een kruising niet te
voorkomen is, dient deze onder de stroomleiding te worden
gelegd en daarmee zoveel mogelijk een rechte hoek te
vormen.
Als aansluitdraden en draden van elektrische weide-
afrasteringen dicht bij een bovengrondse stroomleiding
worden geïnstalleerd, dient de afstand tot deze niet minder
te bedragen dan hetgeen in de onderstaande tabel te zien is.
Minimum afstanden van stroomleidingen voor elektrische
weide-afrasteringen
Spanning stroomleiding
Afstand
≤
1000 V
3 m
>
1000 V tot
≤
33.000 V
4 m
>
33.000 V
8 m
Als aansluitdraden en draden van elektrische weide-
afrasteringen nabij een bovengrondse stroomleiding worden
geïnstalleerd, mogen zij niet meer dan 3 m boven de grond
zijn aangebracht. Deze hoogte heeft betrekking op beide
zijden van de orthogonale projectie van de buitenste
geleiders van de stroomleiding op het grondoppervlak, voor
een afstand van:
•
2 m voor stroomleidingen met een nomimaal voltage
van niet meer dan 1000 V;
•
15 m voor stroomleidingen met een nomimaal voltage
van meer dan 1000 V.
Elektrische weide-afrasteringen die bedoeld zijn om vogels af
te schrikken, te voorkomen dat huisdieren ontsnappen of om
dieren, zoals koeien, te gewennen, hoeven slechts door
toestellen met laag vermogen te worden gevoed om veilig en
betrouwbaar te werken.
Bij elektrische afrasteringen die moeten voorkomen dat
vogels op gebouwen gaan nestelen, mag geen elektrische
afrasteringsdraad met de aarde-elektrode van het toestel
worden verbonden. Een waarschuwingsbord dient aan elk
punt te worden bevestigd waar personen gemakkelijk bij de
geleiders kunnen komen.
Op plaatsen waar een elektrische dierenafrastering een
openbaar pad kruist, dient op dit kruispunt een niet-
geëlektrificeerde poort in de elektrische afrastering te worden
aangebracht of een kruising door middel van tourniquets te
worden voorzien. Op alle kruispunten dienen op de
aangrenzende geëlektrificeerde draden
waarschuwingsborden te zijn bevestigd.
Alle gedeelten van een elektrische weide-afrastering die
langs een openbare weg of pad verlopen, dienen op korte
afstanden van waarschuwingsborden te worden voorzien die
stevig aan de afrasteringspalen of op de draden zijn
gemonteerd.
•
De afmetingen van de waarschuwingsborden dienen
minstens 100 x 200 mm te bedragen.
•
De achtergrondkleur van beide zijden van het
waarschuwingsbord moet geel zijn. Het opschrift op het